ECLI:NL:CRVB:2022:2606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21 / 853 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor dubbele kinderbijslag en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft appellante op 28 november 2018 een aanvraag voor dubbele kinderbijslag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor haar zoon, geboren in 2001. De aanvraag werd afgewezen op basis van adviezen van het CIZ, die concludeerden dat de zoon geen intensieve zorg nodig had. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de beoordeling door het CIZ onzorgvuldig was en dat haar zoon recht had op dubbele kinderbijslag. Ze voerde ook aan dat de rechtbank te lang had gedaan over de behandeling van haar zaak, wat een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had afgegaan op de adviezen van het CIZ en dat er geen score toegekend hoefde te worden op de items ‘mobiliteit’ en ‘bezig houden, handreikingen’. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de beoordeling door het CIZ zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de adviezen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de totale duur van de procedure niet langer was dan vier jaar, wat betekent dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

21.853 AKW

Datum uitspraak: 30 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2021, 19/3230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.V. Hendriksen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Appellante is, samen met haar zoon [naam zoon], verschenen, bijgestaan door mr. Hendriksen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Ter zitting heeft appellante met instemming van de Svb nadere stukken ingediend. De behandeling ter zitting is geschorst.
De Svb heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hendriksen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door Van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 28 november 2018 bij de Svb een aanvraag voor dubbele kinderbijslag ingediend op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [naam zoon], geboren op [geboortedatum] 2001.
1.2.
Bij besluit van 6 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 april 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen. De Svb heeft hieraan adviezen van het CIZ van 31 januari 2019 en 1 april 2019 en het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader) ten grondslag gelegd. [naam zoon] heeft geen intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW nodig en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Zijn zorgscore is op de peildatum 1 oktober 2018 vastgesteld op één punt voor het item ‘eten en drinken’, terwijl voor hem op die datum gezien zijn leeftijd een minimale zorgscore van drie punten is vereist.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het onderzoek door het CIZ, dat is gebaseerd op informatie opgevraagd bij de huisarts, de kinderarts en de diëtist, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook de stukken die appellante in beroep bij de rechtbank heeft ingediend, zijn aan het CIZ ter beoordeling voorgelegd en hebben niet tot een gewijzigd advies van het CIZ geleid. Een poging van de rechtbank om informatie op te vragen bij de kinderarts heeft niet tot resultaat geleid omdat de kinderarts geen toestemming van [naam zoon] en appellante heeft gekregen om de vragen te beantwoorden. De rechtbank heeft de Svb gevolgd in zijn standpunt dat voor de items ‘mobiliteit’ en ‘bezig houden, handreikingen’ geen zorgscore toegekend behoeft te worden.
3.1.
Appellante heeft de aangevallen uitspraak bestreden. Zij heeft (kort samengevat) aangevoerd dat de beoordeling door het CIZ onzorgvuldig tot stand is gekomen. [naam zoon] voldoet aan de vereiste drie punten om aanspraak te maken op dubbele kinderbijslag. Op de items ‘medische verzorging’, ‘bezig houden, handreikingen’ en ‘mobiliteit’ moet een punt worden toegekend. Appellante heeft daarbij verwezen naar overgelegde medische stukken, in het bijzonder de brieven van de longarts van 3 juni 2020 en 24 maart 2022. Appellante heeft een beperkte financiële draagkracht. De extra kosten voor de drie warme eiwitrijke maaltijden per dag die [naam zoon] nodig had, kon appellante alleen dragen door zichzelf beperkingen op te leggen. Appellante heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de rechtbank meer dan twee jaar na het besluit van 6 februari 2019 uitspraak heeft gedaan.
3.2.
In hoger beroep heeft het CIZ op 21 juni 2022 een aanvullend medisch advies uitgebracht. Onder verwijzing naar dit aanvullend advies heeft de Svb zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat dit niet leidt tot een gewijzigd standpunt over de scores om voor dubbele kinderbijslag in aanmerking te komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Beoordelingskader verwijst de Raad naar rechtsoverweging 4.2.1 tot en met 4.3.2 van zijn uitspraak van 12 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:87.
4.2.
Evenals de rechtbank volgt de Raad appellante niet in haar standpunt dat sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen beslissing. Het CIZ heeft op 31 januari 2019, 1 april 2019, 5 juli 2019, 19 september 2019, 10 augustus 2020 en 21 juni 2022 medische adviezen uitgebracht. Bij de beoordeling van de zorgbehoefte van [naam zoon] heeft het CIZ het door appellante ingevulde medisch vragenformulier en de overgelegde informatie van de diëtist betrokken en informatie opgevraagd bij en ontvangen van de door appellante vermelde medisch behandelaars van [naam zoon]. Het medisch vragenformulier biedt, naast de beantwoording van de concrete vragen, per item voldoende ruimte om de problematiek van het kind nader toe te lichten. In de bezwaarfase heeft appellante op 11 maart 2019 telefonisch een nadere toelichting gegeven op de (medische) situatie van [naam zoon]. Verder heeft de rechtbank na de behandeling ter zitting getracht vragen te stellen aan de kinderarts van [naam zoon]. Ten slotte is appellante ter zitting in hoger beroep in de gelegenheid gesteld alsnog (medische) stukken in te dienen. Appellante heeft daar gebruik van gemaakt en het CIZ heeft naar aanleiding van deze stukken nogmaals geadviseerd. Het CIZ heeft in het aanvullend advies ook de door appellante ter zitting aangehaalde brieven van de kinderartsen en de longarts betrokken. Gelet hierop is geen sprake van de door appellante geschetste situatie dat geen zorgvuldig onderzoek is gedaan door het CIZ en dat niet alle informatie zou zijn opgevraagd en geraadpleegd.
4.3.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak onder 5.1 en 5.2 weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat de Svb heeft mogen afgaan op de adviezen van het CIZ en dat geen score behoeft te worden toegekend op de items ‘mobiliteit’ en ‘bezig houden, handreikingen’. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar.
4.4.
Verder volgt de Raad de Svb in het standpunt dat geen score op het item ‘medische verzorging’ kan worden toegekend. De Svb heeft zijn standpunt gebaseerd op de medische adviezen van het CIZ. De medisch adviseur heeft onderkend dat het voorkomt dat de ouder een klysma moet geven. Medisch specialistisch verpleegkundig handelen bij de ‘aandoening/stoornis’ in relatie tot permanent toezicht kan echter door de medisch adviseur niet worden vastgesteld. Uit de adviezen blijkt verder dat is onderkend dat [naam zoon] is geadviseerd om meerdere (drie) warme maaltijden per dag te gebruiken. [naam zoon] moet regelmatig, gezond, vezelrijk en energierijk eten. Een tijdrovende bereiding voor individuele dieetvoeding die door de arts is voorgeschreven kan echter niet worden vastgesteld. De aanvullende voedingssupplementen zijn kant-en-klaar.
4.5.
Uit wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en uit de voorhanden zijnde objectief medische informatie volgt niet dat aan de adviezen van CIZ moet worden getwijfeld zodanig dat de Svb daar met betrekking tot de items ‘medische verzorging’, ‘bezig houden, handreikingen’ en ‘mobiliteit’ niet van heeft kunnen uitgaan.
4.6.
Anders dan appellante bepleit maken haar financiële situatie en de eventuele extra kosten voor energie- en eiwitrijke voeding voor [naam zoon], niet dat [naam zoon] is aangewezen op intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW, nader uitgewerkt in artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag. Dit zijn geen omstandigheden van ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard als gevolg waarvan de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate wordt verzwaard.
4.7.
Over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, wordt als volgt overwogen. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
4.8.
Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door de Svb op 21 februari 2019 tot de datum van deze uitspraak zijn nog geen vier jaar verstreken. De totale duur van de procedure heeft dus geen vier jaar geduurd zodat er van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. Hieraan doet niet af dat de behandeling van het beroep langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet worden afgewezen.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
(getekend) E.J. van der Veldt
(getekend) D.S. de Vries