ECLI:NL:CRVB:2022:2560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
21 / 3466 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.B.M.A. van Engelen, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, dat zijn recht op bijstand per 1 juni 2021 had opgeschort. De Raad had appellant verzocht om te motiveren wat zijn procesbelang was, maar appellant heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor concludeerde de Raad dat appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit tot intrekking van de bijstand, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang meer bestond. De uitspraak benadrukt het belang van een actieve rol van de appellant in het proces en de gevolgen van het uitblijven van een reactie op verzoeken van de Raad.

Uitspraak

21 3466 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 10 augustus 2021, 21/1524 en 21/1904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (college)
Datum uitspraak: 22 november 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.B.M.A. van Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft bij brief van 10 augustus 2022 (regiebrief) appellant onder meer verzocht om te motiveren wat zijn procesbelang is. In deze brief is opgenomen dat indien appellant niet reageert, de Raad ervan uitgaat dat appellant geen behoefte heeft aan een zitting. De Raad heeft ook gewezen op het bepaalde in artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het uitblijven van een reactie. Appellant heeft, ondanks een rappel, niet gereageerd op de regiebrief.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en het college heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand, dat het college is gestart naar aanleiding van de melding van appellant dat hij wordt verdacht van het telen van hennep, heeft het college appellant verzocht om verschillende stukken over te leggen. Appellant heeft een aantal stukken overgelegd en heeft een gesprek gevoerd met een medewerker van de gemeente Venlo. Bij brief van 29 april 2021 heeft het college wederom bij appellant stukken opgevraagd.
1.2.
Bij besluit van 1 juni 2021 heeft het college met ingang van die datum het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (PW) opgeschort op de grond dat appellant niet alle in de brief van 29 april 2021 gevraagde stukken heeft ingeleverd. Het college heeft appellant daarbij de gelegenheid geboden om die stukken alsnog voor 15 juni 2021 in te leveren. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter – voor zover van belang – het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Kort samengevat heeft hij aangevoerd dat sprake is van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellant voldoende procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Uit de in het dossier aanwezige aantekeningen van de zitting bij de rechtbank volgt dat appellant te kennen heeft gegeven dat het college een besluit heeft genomen tot intrekking van het recht op bijstand per 1 juni 2021, de datum met ingang waarvan het college de bijstand heeft opgeschort. Appellant heeft tijdens de zitting bij de rechtbank verder te kennen gegeven dat er een kans bestaat dat hij tegen dat besluit bezwaar zal maken en beroep zal instellen.
4.3.
De Raad heeft appellant in de regiebrief voorgehouden dat uit vaste rechtspraak (zie de uitspraken van 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:419 en van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3330) volgt dat veelal geen procesbelang meer wordt aangenomen bij een opschorting van het recht op bijstand, als nadien het recht op bijstand per de datum van de opschorting is ingetrokken en het besluit daartoe in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad heeft appellant in de regiebrief medegedeeld dat er bij de Raad geen andere procedures van appellant aanhangig zijn. De Raad heeft appellant daarom verzocht om toe te lichten of er een of meerdere besluit(en) tot intrekking zijn genomen en, zo ja, of appellant daartegen in rechte is opgekomen en wat daarvan de status is. Nu appellant ondanks een herhaald verzoek daartoe niet heeft gereageerd op de regiebrief, zal de Raad op grond van artikel 8:31 van de Awb aan het uitblijven van een reactie de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. In dit geval leidt dat tot het volgende oordeel. De Raad gaat ervan uit dat appellant tegen het besluit tot intrekking van de bijstand per 1 juni 2021 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat het in 4.2 genoemde besluit tot intrekking van het recht op bijstand is genomen en dat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Een beoordeling van het aan de intrekking voorafgaande opschortingsbesluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft daarom voor appellant zonder nadere toelichting – die ontbreekt – geen feitelijke betekenis meer. Dit betekent dat aan een beoordeling van het hoger beroep het processuele belang van appellant is komen te ontvallen.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellant geen belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.E. Mink