ECLI:NL:CRVB:2022:2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/605 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na hernieuwde aanvraag wegens toegenomen klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die zich op 19 april 2019 opnieuw meldde bij het Uwv met toegenomen klachten van dezelfde ziekteoorzaak. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem een nieuwe WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en dat er sprake was van een wijziging in zijn medische situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met C.G. van Straalen als griffier.

Uitspraak

21.605 WIA

Datum uitspraak: 24 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2021, 20/3575 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman voor 40 uur per week. Op 28 februari 2012 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. Met ingang van 25 februari 2014 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 25 juli 2015 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Met ingang van 10 november 2015 heeft het Uwv de WIA-uitkering beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Deze beslissing is tot in hoger beroep in stand gebleven (zie de uitspraak van de Raad van 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3693).
1.3.
Appellant heeft zich op 19 april 2019 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak. Een verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 18 juni 2019. De verzekeringsarts heeft per 19 april 2019 zwaardere beperkingen aangenomen ten aanzien van staan tijdens het werk en lopen tijdens het werk en de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
18 juni 2019, geldig vanaf 19 april 2019. De arbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 23,90%. Bij besluit van 13 september 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 25 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2019 ongegrond verklaard. Aan deze beslissing liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML in beperkte mate gewijzigd en vastgesteld op 24 februari 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,23%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en een juiste medische grondslag. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd en was aanwezig bij de hoorzitting. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de klachten van appellant zijn toegenomen door de degeneratieve aandoening aan de rug, maar dat zich geen duidelijke wijziging in de medische situatie van appellant heeft voorgedaan en geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor appellant eerder is beoordeeld. In de door appellant overgelegde informatie van de huisarts, de neuroloog en de kno-arts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In reactie op deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in rapporten van 20 augustus 2020 en 3 december 2020 geconcludeerd dat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen per datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de overgelegde informatie in hoofdzaak een bevestiging vormt van al bekende klachten die door de verzekeringsartsen in hun beoordeling zijn betrokken. Wat betreft de geconstateerde lichte slaapapneu heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat dit geen verklaring vormt voor de gestelde slapeloosheid en geen aanleiding geeft om nadere beperkingen voor de belastbaarheid aan te nemen. Omdat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag, volgt daaruit dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende, geselecteerde functies te verrichten. Met het rapport van 12 september 2019 heeft de arbeidsdeskundige ten aanzien van de functie van acquisiteur (SBC-code 516180), voor zover sprake is van een overschrijding doordat appellant in deze functie iets langer dan een uur moet staan, deze overschrijding naar het oordeel van de rechtbank van een voldoende toelichting voorzien. Wat appellant heeft aangevoerd ten aanzien van de functies van medewerker arbeidsbemiddeling (SBC-code 563040) en commercieel administratief medewerker (SBC-code 516110) heeft de rechtbank niet verder besproken, omdat dit reservefuncties betreft die niet van invloed zijn geweest op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en daartoe weer gewezen op de in beroep overgelegde informatie van de huisarts, de neuroloog en de kno-arts. Uit de informatie van de behandelend sector volgt dat zijn objectiveerbare aandoeningen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Het Uwv heeft ten onrechte geconcludeerd dat zich geen duidelijke wijziging in zijn medische situatie voor wat betreft zijn rug heeft voorgedaan ten opzichte van 2015. Het Uwv heeft niet onderkend dat appellant een rollator nodig heeft. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een verwijzing van zijn huisarts naar een fysiotherapeut van 9 juli 2019 ingediend. Ook heeft het Uwv geen rekening gehouden met het feit dat appellant beperkingen heeft aan zijn vingers. Verder heeft appellant gesteld dat zijn slaapproblemen in combinatie met de pijnklachten een urenbeperking rechtvaardigen. Appellant acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 mei 2021, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, als hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant met ingang van
19 april 2019 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormen geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft appellant op spreekuur gezien, een psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en medische informatie, waaronder de informatie van de huisarts, de neuroloog en de orthopeed, kenbaar in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken tijdens een hoorzitting en heeft medische informatie, waaronder informatie van de huisarts, kenbaar bij de beoordeling betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 20 augustus 2020 en
3 december 2020 in beroep nader gerapporteerd naar aanleiding van door appellant in beroep ingediende medische informatie, waaronder informatie van de kno-arts en de neuroloog.
4.4.
Er bestaat ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 februari 2020 inzichtelijk gemotiveerd waarom hij de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant heeft onderschreven. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat met inachtneming van de beschikbare medische informatie met de rugklachten, de linkerschouderklachten, de klachten aan twee vingers van de linkerhand, de slaapproblemen in combinatie met pijnklachten rekening is gehouden in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat een groot deel van de claimklachten van appellant niet verklaard kunnen worden vanuit wat objectief aangetoond kan worden. De uitstralende klachten in benen en armen kunnen medisch/neurologisch niet verklaard worden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van de in beroep ingebrachte medische informatie geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een licht slaapapneu, waarbij het zuurstofgehalte in het bloed en de oxygenatie desaturatie index normaal is en dat het neurologisch onderzoek nauwelijks afwijkend is. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie, zoals een
contra-expertise, overgelegd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de belastbaarheid op 19 april 2019, zoals door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Wat appellant heeft aangevoerd over de op handen zijnde operatie aan zijn rug betekent niet dat de conclusies van het Uwv over de beperkingen op het moment van het onderzoek door de verzekeringsartsen onjuist zijn geweest.
4.5.
Omdat twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit ontbreekt, bestaat geen aanleiding een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen van een voldoende en adequate toelichting voorzien. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 3 mei 2021 inzichtelijk en na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de functie van acquisiteur, verkoper (SBC-code 516180) voor appellant ondanks een overschrijding op het item staan geschikt is. Dat de functie transportplanner (SBC-code 484010) en het daarin bij beoordelingsitem 4.6 vermelde gebruik van een toetsenbord vanwege een vingerbeperking in medisch opzicht niet geschikt is voor appellant wordt niet gevolgd. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij met twee vingers kan typen. Ook verder is niet gebleken dat de geselecteerde functies, uitgaande van de voor appellant vastgestelde FML, niet geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, want er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.G. van Straalen