ECLI:NL:CRVB:2022:2532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2008 uitgevallen is voor haar werk als verzorgingshulp door linkerelleboog- en onderarmklachten. Appellante ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2017 heeft het Uwv appellante meer arbeidsgeschikt geacht, wat leidde tot een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft in 2019 de WIA-uitkering van appellante omgezet naar een WGA-vervolguitkering, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het medisch oordeel van het Uwv juist was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar psychische gesteldheid is verslechterd en dat het Uwv geen nader onderzoek heeft verricht naar haar klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen proceskosten toegewezen.