ECLI:NL:CRVB:2022:2532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/3172 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2008 uitgevallen is voor haar werk als verzorgingshulp door linkerelleboog- en onderarmklachten. Appellante ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2017 heeft het Uwv appellante meer arbeidsgeschikt geacht, wat leidde tot een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft in 2019 de WIA-uitkering van appellante omgezet naar een WGA-vervolguitkering, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het medisch oordeel van het Uwv juist was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar psychische gesteldheid is verslechterd en dat het Uwv geen nader onderzoek heeft verricht naar haar klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

21 3172 WIA

Datum uitspraak: 23 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2021, 20/4896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2008 ten gevolge van linkerelleboog- en onderarmklachten uitgevallen voor haar werk als verzorgingshulp. Met ingang van 10 februari 2010 is haar een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 1 juni 2013 is de WGA-uitkering voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Met ingang van 12 mei 2017 heeft het Uwv appellante meer arbeidsgeschikt geacht dan voorheen. Appellante is 51,48% arbeidsongeschikt geacht. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar, beroep en hoger beroep heeft niet tot een ander resultaat geleid. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2069.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 1 juni 2019 omgezet naar een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In dat kader en in verband met een verzoek tot herbeoordeling van appellante van 13 augustus 2019 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,49%. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in een rapport van 27 juli 2020 te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de FML van 24 februari 2020. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 februari 2019 bij besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank geeft wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 juli 2020 inzichtelijk heeft toegelicht dat er geen aanleiding is geweest voor wijziging van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de psychiatrische problematiek en de slaapproblematiek bekend is en dat hiervoor meerdere beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ten aanzien van de oogklachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de aanwezige medische informatie geen aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat bij een beoordeling voor een WIA-uitkering niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend is, maar wat objectief medisch is vast te stellen. De in beroep overlegde medische stukken van het Gezondheidscentrum Eudokiaplein van 23 juni 2021 en de verwijsbrief voor de polikliniek Geriatrie van dezelfde datum kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden omdat deze stukken niet zien op de medische situatie van appellante op de datum in geding (1 juni 2019). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 28 februari 2020 inzichtelijk toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat sprake van een verslechtering van haar psychische gesteldheid die gepaard gaat met een verstoord slaappatroon. Het Uwv heeft geen nader onderzoek verricht naar de psychische klachten. Het Uwv heeft gesteld dat er op psychisch vlak geen veranderingen zijn. Deze stelling staat haaks op de in bezwaar overgelegde stukken van Stichting Sarya. Het Uwv heeft ook nagelaten om de oogklachten van appellante mee te nemen in het onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 juni 2019 heeft vastgesteld op 51,49%.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven.
4.4.
In een rapport van 2 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de hogerberoepsgronden inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt over de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen objectiveerbare medische gegevens aanwezig zijn die duiden op beperkingen in het dagelijks leven voor het zien als gevolg van een oogaandoening. Er zijn geen aanknopingspunten om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Appellante heeft daartoe geen medische gegevens ingediend. Appellante heeft in hoger beroep evenmin medische informatie overgelegd die haar standpunt kan onderbouwen dat de verzekeringsartsen haar beperkingen als gevolg van haar psychische klachten hebben onderschat.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi