ECLI:NL:CRVB:2020:2069
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die in 2008 uitviel voor haar werk als verzorgingshulp, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid in 2017 vastgesteld op 51,48%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er onvoldoende beperkingen waren vastgesteld, met name vanwege haar lichamelijke en psychische klachten. Ze voerde aan dat het Uwv ten onrechte geen informatie had opgevraagd bij haar behandelend artsen en dat haar agressiedisregulatie en borderline persoonlijkheidsstoornis niet in aanmerking waren genomen bij de beoordeling van haar geschiktheid voor de geselecteerde functies.
De Raad heeft het procesverloop en de argumenten van appellante zorgvuldig overwogen. Het Uwv had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin zowel psychische als lichamelijke beperkingen waren opgenomen. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De Raad concludeerde dat er geen medische argumenten waren om aan te nemen dat appellante meer beperkingen had dan vastgesteld, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.