In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante. Appellante ontving sinds 28 februari 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op een uitkeringsadres. Echter, op 21 november 2018 ontving het dagelijks bestuur van de gemeente Middelburg signalen dat appellante mogelijk niet meer op het uitkeringsadres woonde. Na onderzoek bleek dat zij sinds 9 november 2018 niet meer op het uitkeringsadres woonde, maar dit niet had gemeld aan het dagelijks bestuur. Hierdoor heeft appellante haar inlichtingenverplichting geschonden, wat leidde tot de opschorting van haar bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand met terugvordering van eerder ontvangen bedragen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat appellante niet onjuist of onvolledig was geïnformeerd over haar verplichtingen en dat zij had moeten begrijpen dat het niet melden van haar adreswijziging gevolgen zou hebben voor haar recht op bijstand. De opgelegde boete voor de schending van de inlichtingenverplichting werd ook bevestigd, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.