ECLI:NL:CRVB:2022:2508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
22 / 2110 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AOW met betrekking tot niet-ontvankelijkheid van hoger beroep en verzet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 21 mei 2021. Het verzoekster, die in Marokko woont, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald en het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. Na een aantal procedures, waaronder een verzoek om herziening dat niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft verzoekster opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van 21 mei 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. Aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd, is het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier I. van der Hout, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

22.2110 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 mei 2021, 20/207 AOW-V
Partijen:
[verzoeksters] te [woonplaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Datum uitspraak: 24 november 2022
PROCESVERLOOP
In de uitspraak van de Raad van 1 augustus 2019, 19/1915 AOW is het hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2019, 18/5208
niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald en het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. Dit betekent dat het hoger beroep niet in behandeling kon worden genomen.
Op 18 december 2019 ontvangt de Raad een brief van verzoeker gedateerd 10 augustus 2019.
Deze brief is aangemerkt als verzoek om herziening van de uitspraak van 1 augustus 2019, 19/1915 AOW.
In de uitspraak van 6 augustus 2020, 20/207 AOW is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is voldaan. Dit betekent dat het verzoek om herziening niet in behandeling kon worden genomen. Tegen deze uitspraak is verzet gedaan, dat door de Raad op 12 januari 2021 is ontvangen.
In de uitspraak van de Raad van 21 mei 2021, 20/207 AOW is het verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzet te laat is ontvangen. Dit betekent dat het verzet niet in behandeling kon worden genomen.
Verzoekster is het niet eens met de uitspraak van de Raad van 21 mei 2021, 20/207 AOW en heeft op 14 mei 2022 verzocht om herziening van die uitspraak. Het verzoek om herziening heeft als registratienummer 22/2110 AOW.
Het verzoek met registratienummer 22/2110 AOW is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 13 oktober 2022. Partijen zijn daar niet verschenen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van 21 mei 2021 heeft de Raad het verzet van verzoekster tegen de
uitspraak van de Raad van 6 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. De Raad heeft deze beslissing genomen op grond van de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het verzet niet in behandeling kon worden genomen.
Verzoekster heeft de Raad in haar verzoek om herziening opnieuw erop gewezen dat Covid omstandigheden de oorzaak zijn van het te laat ingediende verzetschrift en zij is het ook niet eens met het opnieuw heffen van griffierecht.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het is vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb maar voren gebracht. Het verzoek om herziening moet dan ook worden afgewezen.
Nu niet is gebleken van enig nieuw feit of enige omstandigheid als bedoeld in genoemde bepalingen van de Awb zal het verzoek om herziening worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
(Getekend) J.C. Boeree
(Getekend) I. van der Hout

EBV 18-10-2022