Op 9 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2022. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding en een voorlopige voorziening van verzoeker, die stelt dat hij ten onrechte een buitenlandbijdrage heeft betaald over de jaren 2007 tot en met 2011. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:206, gezag van gewijsde heeft, wat betekent dat de eerdere oordelen als juist moeten worden aangenomen. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet opnieuw over de inhoud van die uitspraak beslissen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er onrechtmatige besluiten zijn genomen die tot schade hebben geleid. De rechtbank had de brief van verzoeker van 3 mei 2021 ten onrechte als beroepschrift aangemerkt, terwijl deze in feite een verzoek om schadevergoeding betrof. De voorzieningenrechter heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het verzoek beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen basis was voor schadevergoeding. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De griffier is opgedragen het betaalde griffierecht van € 136,- aan verzoeker terug te betalen.