ECLI:NL:CRVB:2022:2501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
22 / 2385 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake schadevergoeding en voorlopige voorziening

Op 9 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2022. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding en een voorlopige voorziening van verzoeker, die stelt dat hij ten onrechte een buitenlandbijdrage heeft betaald over de jaren 2007 tot en met 2011. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:206, gezag van gewijsde heeft, wat betekent dat de eerdere oordelen als juist moeten worden aangenomen. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet opnieuw over de inhoud van die uitspraak beslissen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er onrechtmatige besluiten zijn genomen die tot schade hebben geleid. De rechtbank had de brief van verzoeker van 3 mei 2021 ten onrechte als beroepschrift aangemerkt, terwijl deze in feite een verzoek om schadevergoeding betrof. De voorzieningenrechter heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het verzoek beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen basis was voor schadevergoeding. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De griffier is opgedragen het betaalde griffierecht van € 136,- aan verzoeker terug te betalen.

Uitspraak

22/2385 ZVW en 22/2544 ZWV-VV-PV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 15 juli 2022, 21/2194 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 4 augustus 2022
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CAK

Datum uitspraak: 9 november 2022
Zitting heeft: H.J. de Mooij
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
Ter zitting is niemand verschenen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van het hoger beroep van € 136,- aan verzoeker terugbetaalt
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval deze situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3. De rechtbank heeft de brief van 3 mei 2021 van verzoeker ten onrechte aangemerkt als een beroepsschrift. In deze brief is immers niet vermeld of en zo ja tegen welk besluit beroep is ingesteld. Daar komt bij dat uit deze brief volgt dat het de bedoeling van verzoeker is om een schadevergoeding te verkrijgen. Verzoeker heeft in deze brief de rechtbank namelijk uitdrukkelijk verzocht CAK te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. Met het oog hierop en de overige gedingstukken in het procesdossier moet de brief worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Dit heeft de rechtbank niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek beoordelen.
4. Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte een buitenlandbijdrage over de jaren 2007 tot en met 2011 heeft betaald en als gevolg daarvan schade heeft geleden.
5. In de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:206, heeft de voorzieningenrechter van de Raad overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat over de jaren 2007 tot en met 2011 onrechtmatige besluiten zijn genomen. Daar komt bij dat verzoeker evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van deze besluiten een schade heeft geleden ten bedrage van € 3.994.836,60.
6. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 20 januari 2021 heeft gezag van gewijsde tussen partijen in dit geding. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de juistheid van het in die uitspraak gegeven oordeel. De voorzieningenrechter van de Raad is aan dit oordeel gebonden en dat maakt dat daarover niet opnieuw kan worden beslist. De voorzieningenrechter van de Raad wijst daarom het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade en het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) H.J. de Mooij
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep