ECLI:NL:CRVB:2021:206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
20/3797 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot schadevergoeding in het kader van buitenlandbijdrage

Op 20 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schadevergoeding. De zaak betreft een verzoeker die stelt ten onrechte een buitenlandbijdrage te hebben betaald over de jaren 2007 tot en met 2011, en die als gevolg daarvan schade heeft geleden ter hoogte van € 3.994.836,60. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat de rechtbank Noord-Holland het verzoek tot schadevergoeding terecht heeft afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er onrechtmatige besluiten zijn genomen over de jaren in kwestie. Daarnaast heeft verzoeker niet kunnen aantonen dat hij ten onrechte en onverschuldigd een buitenlandbijdrage heeft betaald. De enkele stelling van verzoeker werd als onvoldoende beschouwd om zijn claims te onderbouwen. Bovendien werd het als onaannemelijk beschouwd dat verzoeker de gestelde schade in de opgevoerde omvang heeft geleden. De voorzieningenrechter bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De mondelinge behandeling vond gedeeltelijk plaats via videobellen, waarbij verzoeker niet aanwezig was, maar het CAK vertegenwoordigd was door mr. J.M. Nijman. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

20/3797 ZVW, 20/3798 ZVW-VV-PV
Datum uitspraak: 20 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 4 november 2020, 20/1251 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 9 november 2020
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CAK

Zitting heeft: H.J. de Mooij
Griffier: R.H. Koopman
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden gedeeltelijk door middel van videobellen. Verzoeker is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval deze situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3. Tussen partijen is in geschil de vraag of de rechtbank terecht het verzoek tot vergoeding van schade heeft afgewezen. Verzoeker heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte een buitenlandbijdrage over de jaren 2007 tot en met 2011 heeft betaald en als gevolg daarvan schade heeft geleden ten bedrage van € 3.994.836,60,-.
4. De rechtbank heeft dit verzoek terecht afgewezen. Hiertoe is van belang dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat over deze jaren onrechtmatige besluiten zijn genomen. Daar komt bij dat verzoeker evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van deze besluiten over deze jaren ten onrechte en onverschuldigd een buitenlandbijdrage heeft betaald. De enkele stelling van verzoeker is hiervoor onvoldoende. Bovendien is op voorhand onaannemelijk dat verzoeker de gestelde schade in deze omvang heeft geleden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(getekend) R.H. Koopman (getekend) H.J. de Mooij