ECLI:NL:CRVB:2022:2495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21 / 209 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand in de vorm van een geldlening en de verrekening met arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak gaat het om de intrekking, terugvordering en verrekening van bijstand die aan appellanten is verstrekt in de vorm van een geldlening. Deze bijstand werd verstrekt in afwachting van de boedelscheiding tussen appellant en zijn ex-partner. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de bijstand verstrekt, maar heeft later besloten om deze bijstand terug te vorderen en te verrekenen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering die het UWV aan appellante heeft toegekend. De periode waarover de bijstand is verstrekt loopt van 1 augustus 2016 tot en met 20 juli 2017.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college niet hoefde te wachten met de intrekking, terugvordering en verrekening totdat de boedelscheiding was afgewikkeld. De Raad stelt dat de bijstand, ook al is deze verstrekt als een lening, aanvullend is en dat er achteraf rekening gehouden moet worden met later ontvangen middelen. De appellanten hebben aangevoerd dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag tot stand is gekomen, maar de Raad oordeelt dat het college voldoende informatie heeft verstrekt over de bedragen die in de betreffende jaren zijn uitbetaald en waarop appellanten recht hadden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De beroepsgronden van appellanten zijn niet gegrond bevonden, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

21.209 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2020, 19/6247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] e/v [Betrokkenen] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 15 november 2022
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: E.A.J. Westra
Appellanten en gemachtigde zijn, met berichtgeving, niet verschenen. Namens het college is mr. S.S. Kisoentewari verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking en terugvordering van de bijstand van appellanten over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 20 juli 2017 en om de verrekening van de kosten van bijstand over die periode met de arbeidsongeschiktheidsuitkering die het Uwv met terugwerkende kracht aan appellante heeft toegekend. Aanvankelijk had het college het brutobedrag van de gemaakte kosten van bijstand van € 19.885,58 verrekend met het Uwv. Maar het college heeft dit gecorrigeerd door de terugvordering en de verrekening te beperken tot het nettobedrag van de kosten van bijstand van € 16.312,76 en het teveel van het Uwv ontvangen bedrag te restitueren aan appellanten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een besluit van 9 juni 2020 (bestreden besluit), waarbij is beslist op de bezwaren tegen de besluiten tot intrekking, terugvordering en verrekening.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten in de eerste plaats het volgende aangevoerd. Het college heeft destijds de bijstand als een geldlening aan appellanten verstrekt in afwachting van de boedelscheiding van appellant en zijn ex-partner. Daarom kan pas na afwikkeling van de boedelscheiding worden beoordeeld of en, zo ja, tot welk bedrag appellanten teveel bijstand hebben ontvangen en kan dan pas tot intrekking en terugvordering worden overgegaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al omdat voor de stelling van appellanten geen grondslag is te vinden in de Participatiewet. Ook de toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening is namelijk bedoeld om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat ook bij de in deze vorm toegekende bijstand achteraf rekening wordt gehouden met de later ontvangen middelen hangt samen met het aanvullend karakter van de bijstand. Het college hoefde in het geval van appellant dus niet met intrekking, terugvordering en verrekening te wachten totdat de boedelscheiding van appellant en zijn ex-partner is afgewikkeld. Vergelijk de uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1539.
In de tweede plaats voeren appellanten aan dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag tot stand is gekomen en hoe het verrekeningsbedrag is bepaald.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Onder de gedingstukken bevindt zich een uitgebreid overzicht op maandbasis van de bedragen die in 2016 en 2017 zijn uitbetaald aan appellanten en de bedragen waarop zij in die jaren recht hadden. Hiermee heeft het college inzichtelijk gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag, dat gelijk is aan het verrekeningsbedrag, is bepaald. Appellanten hebben niet gesteld dat en waarom dat overzicht voor onjuist zou moeten worden gehouden.
Ten slotte hebben appellanten aangevoerd dat reeds vanwege schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel het bestreden besluit niet, of niet ongewijzigd in stand kan blijven.
Alleen al omdat appellanten niet hebben toegelicht waarom en in welk opzicht het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel is geschonden, slaagt deze beroepsgrond niet.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.A.J. Westra (getekend) W.F. Claessens