ECLI:NL:CRVB:2022:2495
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in de vorm van een geldlening en de verrekening met arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak gaat het om de intrekking, terugvordering en verrekening van bijstand die aan appellanten is verstrekt in de vorm van een geldlening. Deze bijstand werd verstrekt in afwachting van de boedelscheiding tussen appellant en zijn ex-partner. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de bijstand verstrekt, maar heeft later besloten om deze bijstand terug te vorderen en te verrekenen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering die het UWV aan appellante heeft toegekend. De periode waarover de bijstand is verstrekt loopt van 1 augustus 2016 tot en met 20 juli 2017.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college niet hoefde te wachten met de intrekking, terugvordering en verrekening totdat de boedelscheiding was afgewikkeld. De Raad stelt dat de bijstand, ook al is deze verstrekt als een lening, aanvullend is en dat er achteraf rekening gehouden moet worden met later ontvangen middelen. De appellanten hebben aangevoerd dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag tot stand is gekomen, maar de Raad oordeelt dat het college voldoende informatie heeft verstrekt over de bedragen die in de betreffende jaren zijn uitbetaald en waarop appellanten recht hadden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De beroepsgronden van appellanten zijn niet gegrond bevonden, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.