ECLI:NL:CRVB:2022:2477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/3414 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang na nieuwe beslissing op bezwaar door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uwv. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na een tussenuitspraak op 8 augustus 2022, waarin de Raad het Uwv had opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, heeft het Uwv op 13 september 2022 een gewijzigde beslissing genomen. Deze beslissing kwam geheel tegemoet aan de bezwaren van de appellant, die nu per 3 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De Raad heeft vastgesteld dat het nieuwe besluit van het Uwv de bezwaren van de appellant volledig heeft opgelost, waardoor er geen procesbelang meer was voor het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Raad heeft daarnaast het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.608,16, inclusief reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de Raad. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21.3414 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2021, 20/1088 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 november 2022
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 8 augustus 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:1731, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 13 september 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van
3 januari 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 13 september 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 januari 2019 gegrond verklaard. Het Uwv heeft appellant per 3 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.4.
Bij brief van 10 oktober 2022 heeft appellant te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 13 september 2022. Appellant heeft verzocht zo spoedig mogelijk uitspraak te doen en het Uwv te veroordelen in de kosten van de bezwaarprocedure en de proceskosten van het hoger beroep.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Vastgesteld wordt dat het besluit van 13 september 2022 geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit van 13 januari 2020. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
3.1.
De proceskosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) voor verleende rechtsbijstand. Voor een veroordeling van het Uwv in de kosten van bezwaar, zoals appellant heeft verzocht, bestaat geen aanleiding, omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak het Uwv al heeft veroordeeld in die kosten.
3.2.
Op het door appellant ter zitting van de Raad ingediende formulier proceskosten heeft appellant (ook) verzocht om vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en bij de Raad.
3.2.1.
De door appellant geclaimde reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting bij de rechtbank komen niet voor vergoeding in aanmerking. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank een proceskostenveroordeling uitgesproken, zonder vergoeding voor de reiskosten. Vastgesteld wordt dat appellant zich in hoger beroep niet heeft gekeerd tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Het slechts invullen van het formulier proceskosten lopende de procedure van het hoger beroep is daarvoor onvoldoende.
3.2.2.
De door appellant geclaimde reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting bij de Raad komen wel voor vergoeding in aanmerking. De Raad stelt deze reiskosten vast op
€ 90,16.
3.3.
De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 1.608,16.
4. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.608,16;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) R. van der Heide