In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uwv. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na een tussenuitspraak op 8 augustus 2022, waarin de Raad het Uwv had opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, heeft het Uwv op 13 september 2022 een gewijzigde beslissing genomen. Deze beslissing kwam geheel tegemoet aan de bezwaren van de appellant, die nu per 3 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De Raad heeft vastgesteld dat het nieuwe besluit van het Uwv de bezwaren van de appellant volledig heeft opgelost, waardoor er geen procesbelang meer was voor het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Raad heeft daarnaast het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.608,16, inclusief reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de Raad. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.