ECLI:NL:CRVB:2022:247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld voor appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellante, die als assistent kaakchirurg werkte, had zich op 8 maart 2018 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 20 mei 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De arbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat appellante op 20 februari 2019 door een verzekeringsarts was onderzocht en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
De Raad concludeerde dat het Uwv in zijn besluit voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies uit te oefenen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken en dat de desbetreffende gronden niet slagen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.277,- bedroegen, en het griffierecht van € 183,- moest vergoeden.