Uitspraak
20 3543 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
,na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 september 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 25 april 2018 ingetrokken, op de grond dat appellante langer dan de toegestane vier weken buiten Nederland heeft verbleven. Het college gaat daarbij uit van de vertrekdatum van 27 maart 2018. Appellante heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door dit verblijf buiten Nederland niet te melden bij het college.
,periode 1d, aannemelijk heeft gemaakt. Daarom bestond onvoldoende feitelijke grondslag om de bijstand van appellante over periode 1d in te trekken wegens overschrijding van de maximaal toegestane vakantieduur.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 september 2019 voor zover dat ziet op de intrekking van de bijstand over de periode 15 mei 2018 tot en met 3 juli 2018, van 15 augustus 2018 tot en met 21 december 2018 en van 7 mei 2019 tot en 29 mei 2019;
- herroept het besluit van 29 mei 2019 voor zover daarbij de bijstand is ingetrokken over de perioden van 15 mei 2018 tot en met 3 juli 2018, van 15 augustus 2018 tot en met 21 december 2018 en van 7 mei 2019 tot en 29 mei 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 11 september 2019 voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand;
- vernietigt het besluit van 11 september 2019 voor zover dat ziet op de terugvordering en
- bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan appellante van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 4.14 vermeld;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.818,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.