ECLI:NL:CRVB:2022:245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- S.B. Smit-Colenbrander
- J.J.C. Vorias
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 4 augustus 2017 ziek meldde na een ongeval, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 5 oktober 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn pijnklachten aan de nek en schouder zijn verergerd en dat hij lijdt aan bewegingsangst, PTSS en een somatische symptoomstoornis. Hij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met deze klachten.
De Centrale Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat hij eerder in beroep had aangevoerd. De rechtbank had de medische beoordeling van het Uwv als zorgvuldig en juist beoordeeld. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering per 2 november 2018, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de eerdere beoordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling bij het recht op ziekengeld en de rol van het Uwv in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en wees de verzoeken van appellant af.