ECLI:NL:CRVB:2022:2423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/840 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 2012 met gehoorklachten kampt, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd in 2017 beëindigd op basis van een herbeoordeling die concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam oordeelde in eerdere uitspraken dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante minder beperkt werd geacht dan in eerdere beoordelingen. De Centrale Raad heeft de beroepsgronden van appellante opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de medische situatie van appellante afdoende is gemotiveerd door het Uwv. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

21 840 WIA

Datum uitspraak: 16 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 januari 2021, 19/3765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. van Medenbach de Rooij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2022. Namens appellante is
mr. Van Medenbach de Rooij verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster. Op
11 januari 2012 heeft zij zich ziekgemeld met gehoorklachten. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 7 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Met ingang van 7 augustus 2016 is de loongerelateerde uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante op 25 augustus 2017 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%. Het Uwv heeft bij besluit van
6 oktober 2017 bepaald dat appellante met ingang van 7 december 2017 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij per 8 september 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 oktober 2017 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 24 april 2018 ongegrond verklaard. Aan dat besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 12 april 2018 aangepast. In het rapport van 20 april 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op basis van de lonen van de drie resterende functies vastgesteld op 24,11%.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 april 2018. Bij tussenuitspraak van 15 februari 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd waarom appellante nu minder beperkt wordt geacht voor geluid in de werkomgeving ten opzichte van de beoordeling in 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een beoordeling gegeven over het gebruik van een toetsenbord door appellante, maar de rechtbank is niet gebleken dat daarbij ook rekening is gehouden met het gebruik van toetsenborden in de werkomgeving van appellante. Daarbij komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd wat dient te worden verstaan onder ‘de stilte van een rustige werkomgeving’. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld dit gebrek in het besluit van 20 april 2018 te herstellen.
2.2.
Het Uwv heeft van deze door de rechtbank geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.3.
Bij einduitspraak van 2 april 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 20 april 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv de opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak en einduitspraak.
2.4.
Bij besluit van 2 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 24 mei 2019 en 3 juli 2020 voldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe het Uwv tot zijn beoordeling is gekomen. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben inzichtelijk gemotiveerd waarom de FML die in het kader van de herbeoordeling in 2018 is opgesteld afwijkt van de FML die in 2014 is opgesteld. De beperkingen zijn wat betreft horen, geluidsbelasting en toetsenbord bedienen/muis hanteren correct gescoord. Dat dit anders is dan in 2014 moet niet als een verbetering van de belastbaarheid worden gezien, maar als een overeenkomstig de CBBS-systematiek scoren van de items. De verwijdering van item 4.5 (toetsenbord bedienen en muis hanteren) door de verzekeringsarts was terecht omdat appellante deze activiteit fysiek kan uitvoeren. Bij item 2.2 is in de toelichting opgenomen dat gehoorbescherming voor het linkeroor nodig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat gehoorbescherming een oplossing kan zijn om onaangename geluiden te verhinderen dan wel af te zwakken tot onder de geluidstolerantiegrens. Dat geldt ook voor typegeluiden die voortkomen uit het bedienen van toetsenborden door collega’s. Voor de stelling van appellante dat geluidbescherming geen oplossing is maar juist averechts werkt ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Appellante gebruikte eerder wel een ruisgenerator. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tot slot inzichtelijk gemotiveerd dat hij in het dossier wel aanknopingspunten vond voor een lichte verbetering van de coping. Verder is in de FML rekening gehouden met stresserende omstandigheden in het werk. Ten slotte is de geschiktheid van de geduide functies in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 april 2018 voldoende toegelicht. Bij alle geduide functies is het geluidniveau passend bij de belastbaarheid ten aanzien van horen en geluidsbelasting. Ook zijn de functies wat betreft totaalbelasting geschikt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten uit 2014, 2017, 2018, 2019 en 2020 telkens verschillende bevindingen en motiveringen komen over de vragen of er nu een verbetering van de belastbaarheid heeft opgetreden, of appellante tegen het geluid van typen kan en of er gepaste hulpmiddelen zijn. Het wordt volgens appellante steeds ondeugdelijker. Steeds een nieuwe toelichting van een verzekeringsarts kan inmiddels niet meer leiden tot een goed onderbouwde beslissing. Daarvoor hebben de verzekeringsartsen elkaar inmiddels teveel tegen gesproken. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit onder verwijzing naar een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en de WIA-uitkering van appellante met ingang van 7 december 2017 terecht heeft beëindigd.
4.2.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante uitvoerig besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden tegen het bestreden besluit niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat op grond van de dossiergegevens een lichte verbetering van de coping niet uitgesloten kan worden, heeft appellante verwezen naar de uitspraak van 28 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1828). In die uitspraak heeft de Raad geconcludeerd dat met het volgen van een (revalidatie)behandeling geen verbetering van (arbeids)beperkingen beoogd werd omdat de betreffende behandeling veeleer bleek te zijn gericht op de coping en het omgaan met de beperkingen van de aandoeningen in het leven van alle dag. De genoemde uitspraak kan echter niet vergeleken worden met appellantes situatie omdat de overwegingen van de Raad zagen op de vraag of de betrokkene voldeed aan de criteria in artikel 4 van de Wet WIA. Van beoordeling van (duurzame) volledige arbeidsongeschiktheid is in het geval van appellante geen sprake.
4.5.
In het rapport van 17 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Schattingsbesluit (over de consistentie van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek) niet betekent dat beoordelingen die in de jaren daarna plaatsvinden dan moeten leiden tot hetzelfde resultaat als eerder het geval was. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep zijn niet tot verschillende conclusies gekomen, maar ze hebben het door de primaire (verzekerings)arts ingenomen medische standpunt met nadere onderbouwingen gehandhaafd. Hierbij is een extra beperking en een nadere toelichting in de FML van 2018 opgenomen. Op die manier werden de beoogde items conform de geldende CBBS-instructies gescoord. Dat sprake is geweest van verschillende motiveringen klopt in die zin dat door elke verzekeringsarts bezwaar en beroep een verdere uitleg is gegeven over het ingenomen medische standpunt. Het uitgangspunt daarbij was het verhelderen van het medische standpunt zonder dat dit standpunt zelf werd gewijzigd.
4.6.
De conclusies van de verzekeringsarts(en) bezwaar en beroep worden gevolgd. Van een onjuiste of inconsistente motivering is geen sprake geweest. Van belang is dat beperkingen zijn aangenomen waarbij uitgegaan is van een ongewijzigde medische situatie ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. Wel is conform het Schattingsbesluit bij de huidige beoordeling opnieuw een FML opgesteld waarbij de beperkingen, zoals is toegelicht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 juli 2020, meer conform de
CBBS-systematiek zijn gescoord. In plaats van een beperking op het item 4.5 is een beperking aangenomen op het item 1.9.9 (werken zonder verhoogd persoonlijk risico) en zijn de toelichtingen op 2.2 (horen) en 3.7 (geluidsbelasting) gewijzigd en uitgebreid. Weliswaar is de toelichting op item 2.2, dat typegeluiden niet verdragen kunnen worden, verdwenen maar op het item 3.7 is een uitgebreidere toelichting gekomen waarin onder meer is vermeld dat appellante is aangewezen op een werkplek met weinig geluid zoals bijvoorbeeld in een rustige kantooromgeving. Deze toelichting is meer specifiek dan de eerdere algemene toelichting dat appellante beperkingen ondervindt voor het werken in een omgeving met lawaaibelasting. Verder is bij item 2.2 vermeld dat appellante voor de overgevoeligheid van het linkeroor geluidsbescherming nodig heeft, hetgeen appellante niet (meer) heeft bestreden. Met deze beperkingen en de toelichtingen daarop wordt geconcludeerd dat de medische situatie van appellante door het Uwv afdoende gemotiveerd is weergegeven. Appellante heeft haar stelling dat de beperkingen en de toelichtingen daarop niet juist zijn vastgesteld niet met (nadere) medische stukken onderbouwd.
4.7.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.8.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML, de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Van belang is dat in de geduide functies sprake is van een rustige werkomgeving met nauwelijks tot weinig auditieve prikkels, een rustige afdeling dan wel een afgezonderde werkplek.
4.9.
Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Winters