In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, die lijdt aan drie chronische aandoeningen waaronder de ziekte van Bechterew, had zich ziek gemeld als vrachtwagenchauffeur en verzocht om een IVA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar had zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard, met de stelling dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts over de kans op herstel van appellant niet op een deugdelijke afweging van feiten en omstandigheden berustte. De Raad oordeelde dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat de eerdere besluiten van het Uwv niet voldoende waren onderbouwd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. Tevens is bepaald dat appellant met ingang van 17 juni 2010 recht heeft op een IVA-uitkering.
De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.435,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 153,- aan appellant dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv, vooral in gevallen van complexe medische situaties.