ECLI:NL:CRVB:2022:240
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft vastgesteld op minder dan 35% en een WIA-uitkering heeft geweigerd. Appellante heeft zes dagen voor de zitting bij de rechtbank een rapport van psychiater Schwarz ingediend, wat door de rechtbank buiten beschouwing is gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in deze overweging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv, gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 mei 2019, voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellante. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het rapport van psychiater Schwarz ten onrechte niet is betrokken bij de beoordeling. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante correct heeft vastgesteld en dat de aangevoerde argumenten van appellante niet leiden tot een andere conclusie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.