ECLI:NL:CRVB:2022:24

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
21/1678 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering na toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na wachttijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WGA-vervolguitkering. Appellante, die sinds 2012 arbeidsongeschikt is door gezondheidsproblemen na een traumatische bevalling, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2019, heeft het Uwv haar een WGA-vervolguitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 40%, ingaande op 16 april 2019. Appellante was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat haar klachten al eerder waren toegenomen.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de ingangsdatum van de uitkering. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de toegenomen klachten van appellante al eerder dan 16 april 2019 aan de orde waren. De ingangsdatum van de WGA-vervolguitkering werd derhalve bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

21.1678 WIA

Datum uitspraak: 4 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2021, 20/2836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Bosveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 29 november 2021. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als administratief medewerkster voor 32 uur per week. Op 12 maart 2012 is zij voor deze werkzaamheden uitgevallen. Op 27 maart 2012 is appellante prematuur bevallen van een dochter. In aansluiting op zwangerschaps- en bevallingsverlof is appellante op 18 juli 2012 ongeschikt gebleven voor het verrichten van haar arbeid door depressieve klachten, angst en vermoeidheid verband houdend met de traumatisch en gecompliceerd verlopen bevalling en de nadien gebleken gezondheidsproblemen van haar dochter. Op 8 april 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 30 juni 2015 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 9 december 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 juni 2015 ongegrond verklaard. Het besluit van 9 december 2015 is in rechte onaantastbaar geworden bij uitspraak van de Raad van 29 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1839).
1.3.
Op 26 juni 2019 heeft appellante zich bij het Uwv toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In dat kader is appellante op 22 juli 2019 onderzocht door een voor het Uwv werkzame arts die in een rapport van 3 oktober 2019 heeft vastgesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het Uwv per 16 april 2019 een WGAvervolguitkering aan appellante toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40%.
1.4.
Bij besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2019, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2020, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om appellante meer beperkt te achten dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van de verzekeringsarts heeft onderschreven dat 16 april 2019 dient te worden aangenomen als ingangsdatum van de huidige belastbaarheid. Hoewel appellante heeft aangegeven al langer klachten te ervaren, wordt een concrete verslechtering van het psychiatrisch beeld pas geobjectiveerd door psycholoog E. Heybeli en psychiater N. Kmetic van Stichting Sarya (Sarya) als appellante daar in april 2019 geanalyseerd wordt en een behandeling wordt gestart. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat uit eerdere berichten van verpleegkundig specialist M.J. van Leeuwen van de GGZ, van 4 december 2018 en 18 maart 2019, een dergelijk beeld niet in dezelfde mate als beschreven door Sarya naar voren komt. In dat kader heeft de rechtbank ook vastgesteld dat appellante op 26 juni 2019 melding heeft gemaakt van een verslechtering van haar gezondheidssituatie, onder meer gelegen in een acute psychose, naar aanleiding waarvan zij intensieve begeleiding thuis ontvangt voor de psychose en suïcidale gedachten. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de WGA-vervolguitkering eerder dan 16 april 2019 had dienen in te gaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat in beroep geen medische informatie is overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden. Ten slotte heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante per 16 april 2019 overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Daarnaast is de verslechtering van haar gezondheidstoestand al ingetreden op 5 november 2018. De aanvang en oorzaak daarvan is volgens appellante gelegen in de miskraam van appellante op die datum. Dat de behandeling bij Sarya later van start is gegaan is het gevolg van een wachtlijst. Appellante was al geruime tijd eerder aangemeld. De verslechterde gezondheidssituatie volgt volgens haar ook uit de journaalregels van 18 december 2018 van de huisarts. Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat zij in medisch opzicht niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, zoals van toepassing ten tijde van belang, bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
4.2.
Niet in geschil is dat sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA, binnen vijf jaar na 29 juni 2014. In geschil is of het Uwv, met inachtneming van deze toegenomen beperkingen, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 40% en of terecht is vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid eerst is toegenomen per 16 april 2019.
4.3.
Het standpunt van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat bij appellante geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, wordt onderschreven. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt eveneens onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2020 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 3 oktober 2019 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Met de rechtbank wordt ook geoordeeld dat geen aanknopingspunten bestaan voor de conclusie dat de toegenomen klachten van appellante ook al eind 2018 aan de orde waren. Daartoe wordt verwezen naar overweging 8 van de aangevallen uitspraak. Er zijn geen objectief medische aanknopingspunten om bij een datum gelegen voorafgaand aan 16 april 2019 aan te sluiten. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de ingangsdatum van de toename van de arbeidsongeschiktheid.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep medische informatie van haar huisarts overgelegd. Wat appellante onder verwijzing naar deze informatie heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Nog daargelaten dat de informatie van behandelaar Van Leeuwen al bekend was, heeft het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 november 2021 overtuigend toegelicht dat er niet eerder sprake was van bijvoorbeeld een psychose of psychotische kenmerken en dat daarom geen medische grond bestaat om de FML op een eerder moment te laten ingaan. Uit de huisartsenbrief komen ook geen feiten of omstandigheden naar voren die een ander beeld geven van de problematiek op de datum in geding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellante. De arbeidsdeskundige heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de functies, ook in het licht van de daarbij vermelde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat het Uwv appellante terecht met ingang van 16 april 2019 een WGAvervolguitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40%.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.