ECLI:NL:CRVB:2022:2396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
20 / 4380 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget voor begeleiding onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant, geboren in 1969 en bekend met psychiatrische stoornissen, had op 6 december 2019 een pgb aangevraagd om begeleiding van zijn ouders in te kopen. Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen heeft deze aanvraag op 30 januari 2020 afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een pgb. Dit besluit werd gehandhaafd in de beslissing op bezwaar van 27 maart 2020.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat appellant, zelfs met hulp van zijn ouders, niet in staat was de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat de bijzondere relatie tussen appellant en zijn ouders, in combinatie met de hoge leeftijd van de ouders, een rol speelde in de beoordeling.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wel aan de voorwaarden voldoet. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat appellant niet in staat is om de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 4380 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 november 2020, 20/5842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)
Datum uitspraak: 10 november 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.F.M Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.B.M. Peters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1969, is bekend met psychiatrische stoornissen. Op 6 december 2019 heeft hij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 30 januari 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 27 maart 2020 (bestreden besluit), heeft het college appellant in het kader van de Wmo 2015 geen pgb voor het inkopen van begeleiding van zijn ouders verstrekt, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor dit pgb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat het college, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2803), in dit specifieke geval in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat appellant, ook met hulp van zijn ouders, niet in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, gezien de bijzondere (enerzijds afhankelijke, maar ook dominante) relatie tussen appellant en zijn ouders, in combinatie met de hoge leeftijd van de ouders. Voldoende is gemotiveerd dat niet is gebleken dat de ouders van appellant in staat zijn appellant veilig, doeltreffend en cliëntgericht te begeleiden. Dat voorheen wel een pgb voor individuele begeleiding is verstrekt doet hier niet aan af, omdat aan die verstrekking geen uitgebreid onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Appellant werd destijds bovendien begeleid door een professionele hulpverlener.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het pgb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ter zitting is bevestigd, is tussen partijen uitsluitend in geschil of het college appellant al dan niet terecht op grond van de Wmo 2015 een pgb dat hem in staat stelt begeleiding van zijn ouders te betrekken, heeft onthouden. Niet in geschil is dat appellant niet zelf in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
4.2.
Artikel 2.3.6, tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 stelt, voor zover hier van belang, als voorwaarde voor het verstrekken van een pgb dat de cliënt naar het oordeel van het college met hulp van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Volgens de wetsgeschiedenis moet bij deze taken gedacht worden aan bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten en het aansturen van en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen (Kamerstukken II 2013/2014, 33 841, nr. 3, blz. 38).
4.3.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat appellant met hulp van zijn ouders niet voldoende in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.4.
Tot het moment dat het bestreden besluit werd genomen heeft appellant zich expliciet op het standpunt gesteld dat hij met behulp van zijn ouders de aan het pgb verbonden taken zou kunnen vervullen. Hij heeft daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij uitsluitend hulp door zijn ouders wenste. Het bestreden besluit is hierop gebaseerd. In de besluitvormingsfase heeft appellant geen ander persoon uit zijn sociaal netwerk benoemd die hem bij de uitvoeringstaken zou kunnen steunen. De rechtbank heeft daarom terecht niet van betekenis geacht dat appellant in beroep heeft gesteld dat een kennis de uitvoeringstaken voor hem zou kunnen uitvoeren.
4.5.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 betekent dat wat appellant verder heeft aangevoerd niet meer hoeft te worden besproken.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en D. Hardonk-Prins en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn