ECLI:NL:CRVB:2022:236
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van ouderdomspensioen naar gehuwdennorm en procedurele belangen bij beeldverbinding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van het ouderdomspensioen van appellante, die sinds mei 2019 AOW ontvangt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in twee besluiten van 31 maart 2020 het pensioen van appellante lager vastgesteld naar de norm voor gehuwden, omdat zij ten onrechte het pensioen naar de norm van alleenstaanden had ontvangen. De Svb vorderde het teveel betaalde bedrag van € 4.158,87 terug. Appellante ging in bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van haar bezwaar, waarbij de terugvordering verviel en de verlaging van het pensioen pas met ingang van april 2020 zou plaatsvinden.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellante deed besluiten om in hoger beroep te gaan. In hoger beroep stelde appellante dat de overheid met twee maten meet, omdat zij als samenwonende door de Svb gelijkgesteld wordt met een gehuwde, terwijl dit niet het geval is bij het ABP. Appellante voerde aan dat dit een vorm van discriminatie is. Tevens bekritiseerde zij de deelname van de Svb aan de zitting via beeldverbinding, wat haar procedurele belangen zou schaden.
De Raad oordeelde dat de verlaging van het ouderdomspensioen naar de gehuwdennorm terecht was en dat er geen sprake was van discriminatie. De Raad benadrukte dat de Svb verplicht is om de bepalingen van de AOW toe te passen en dat de verschillen in behandeling tussen samenwonenden en alleenstaanden gerechtvaardigd zijn. De Raad concludeerde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten naar voren te brengen, ook al was de Svb niet fysiek aanwezig op de zitting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.