ECLI:NL:CRVB:2022:2325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 800 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en de behandeling van kinderalimentatie binnen de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellante over de maanden mei en juni 2020. Het Drechtstedenbestuur heeft bedragen van € 434,28 en € 517,79 op de bijstand van appellante in mindering gebracht, omdat zij in die maanden kinderalimentatie ontving voor haar minderjarige kind. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Appellante stelde in hoger beroep dat zij bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande ouder en dat de kinderalimentatie niet tot haar middelen gerekend mag worden, omdat deze specifiek voor haar kind is bedoeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kinderalimentatie, die niet is uitgesloten van het middelenbegrip in de Participatiewet (PW), terecht als middel is aangemerkt. De Raad verduidelijkte dat de PW bepaalt dat alle middelen van minderjarige kinderen die tot het gezin behoren, tot de middelen van het gezin en daarmee de alleenstaande ouder worden gerekend. De Raad wees erop dat de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders gelijk is aan die voor alleenstaanden, maar dat de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders via een alleenstaande-ouderkop wordt verstrekt. De Raad concludeerde dat appellante niet onterecht is behandeld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.800 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2021, 20/4954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: J. Oosterveen
Namens appellante is mr. B.J. Manspeaker verschenen. Appellante heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. Voor het college is mr. E.J. van Zwieten verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om de herziening van de bijstand van appellante over de maanden mei en juni van 2020. Het bestuur heeft over deze maanden onderscheidenlijk bedragen van € 434,28 en € 517,79 op de bijstand in mindering gebracht. Het dagelijks bestuur heeft dit gedaan omdat appellante in die maanden deze bedragen heeft ontvangen als kinderalimentatie voor haar – toen minderjarige – kind.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande ouder. Sinds de invoering van de Participatiewet (PW) op 1 januari 2015 is de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder gelijk. Appellante meent dat daarom de door haar ontvangen bijstand niet ook voor haar kind bedoeld is. Nu de kinderalimentatie is bestemd voor haar kind, mag dat niet op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW tot haar middelen worden gerekend. Door op deze manier te korten op de alleenstaandennorm bewerkstelligt het bestuur dat appellante ook haar kind moet onderhouden van een bedrag dat slechts bedoeld is en ook slechts genoeg geacht kan worden voor het levensonderhoud van haarzelf. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat wat in de wet staat juist moet worden uitgevoerd en dat dat nu niet het geval is. Zij is van mening dat het niet eerlijk is dat zij evenveel bijstand krijgt als een alleenstaande zonder kinderen.
4.1.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW wordt, voor zover hier van belang, onder alleenstaande ouder verstaan: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen. Ingevolge onderdeel c, 3e, van dit artikellid wordt onder gezin mede verstaan: de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.
4.1.2.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW wordt tot de middelen van bestaan gerekend: alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van deze bepaling worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend: de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon.
4.2.
Anders dan appellante heeft betoogd volgt uit 4.1.1 dat zij en haar – ten tijde hier van belang minderjarige – kind voor de PW een gezin vormden. Uit 4.1.2 volgt dat alle middelen van minderjarige kinderen die tot het gezin behoren, voor zover die middelen in de PW niet zijn uitgesloten, tot de middelen van het gezin en daarmee de alleenstaande ouder worden gerekend. Nu het kind van appellante tot haar gezin behoorde is de uitzondering van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW is in dit geval dus niet van toepassing. Omdat kinderalimentatie niet is uitgesloten van het in artikel 31 van de PW neergelegde middelenbegrip, heeft het bestuur de kinderalimentatie dus – anders dan appellante vindt – juist wel in overeenstemming met de wet als middel aangemerkt.
4.3.
Appellante heeft er terecht op gewezen dat sinds 1 januari 2015 een nieuw systeem in werking is getreden. Het gaat om de Wet hervorming kindregelingen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2496 en van 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3953) zijn bij deze wet de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de Nederlandse overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen veranderd. Zo is de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder inderdaad gelijk gesteld aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Maar, in de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders wordt sindsdien wel voorzien door middel van een zogenoemde alleenstaande-ouderkop, als onderdeel van het kindgebonden budget. Dit is een (extra) toeslag die wordt uitbetaald door de Belastingdienst. Het begrip alleenstaande ouder is in de PW gehandhaafd en heeft – zoals ook volgt uit 4.2 – voor andere aspecten, bijvoorbeeld ten aanzien van de in aanmerking te nemen middelen, nog wel betekenis. Dat appellante het niet eerlijk vindt dat zij een even hoog bedrag aan bijstand ontvangt als een alleenstaande zonder kinderen betekent niet dat het bestuur de kinderalimentatie ten onrechte als middel heeft aangemerkt, alleen al omdat van gelijke gevallen geen sprake is. Immers, die andere alleenstaande ontvangt geen kindgebonden budget met een ALO-kop.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Oosterveen (getekend) O.L.H.W.I. Korte