ECLI:NL:CRVB:2022:2325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand en de behandeling van kinderalimentatie binnen de Participatiewet
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellante over de maanden mei en juni 2020. Het Drechtstedenbestuur heeft bedragen van € 434,28 en € 517,79 op de bijstand van appellante in mindering gebracht, omdat zij in die maanden kinderalimentatie ontving voor haar minderjarige kind. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Appellante stelde in hoger beroep dat zij bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande ouder en dat de kinderalimentatie niet tot haar middelen gerekend mag worden, omdat deze specifiek voor haar kind is bedoeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kinderalimentatie, die niet is uitgesloten van het middelenbegrip in de Participatiewet (PW), terecht als middel is aangemerkt. De Raad verduidelijkte dat de PW bepaalt dat alle middelen van minderjarige kinderen die tot het gezin behoren, tot de middelen van het gezin en daarmee de alleenstaande ouder worden gerekend. De Raad wees erop dat de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders gelijk is aan die voor alleenstaanden, maar dat de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders via een alleenstaande-ouderkop wordt verstrekt. De Raad concludeerde dat appellante niet onterecht is behandeld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.