ECLI:NL:CRVB:2022:2298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
21/2470 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft eerder, op 15 maart 2022, een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv werden geconstateerd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv aanvullende rapporten ingediend van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, waarin de eerder geconstateerde gebreken zijn hersteld. De Raad heeft vastgesteld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 4 mei 2022 de mogelijkheden en beperkingen van appellante adequaat weergeeft. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een (preventieve of energetische) urenbeperking en dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 juni 2020, maar laat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.795,- bedragen.

Uitspraak

21.2470 WIA

Datum uitspraak: 26 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2021, 20/1905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 15 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan. [1]
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van 4 mei 2022 en 9 augustus 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 6 mei 2022 en 17 augustus 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht.
Appellante heeft een zienswijze ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de Raad, gelet op het uitgebreide psychodiagnostisch onderzoek en de goed gemotiveerde conclusies van de onderzoekers, aanleiding gezien de door R. van Arkel vastgestelde cognitieve beperkingen te volgen zoals weergegeven in de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek van 2 november 2021. De Raad heeft het Uwv de opdracht gegeven de gestelde gebreken in het bestreden besluit van 3 juni 2020 te herstellen. De Raad heeft in dat kader bepaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uit het psychodiagnostisch onderzoek van Van Arkel blijkende cognitieve beperkingen zal moeten vertalen naar beperkingen in de FML, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader zal dienen te motiveren of op basis van de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek een (preventieve) urenbeperking aan de orde is en dat vervolgens moet worden bezien of arbeidskundig onderzoek aanleiding geeft tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van 4 mei 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 6 mei 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. In het rapport van 4 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uit het onderzoek van Van Arkel blijkende cognitieve beperkingen vertaald naar een FML van 4 mei 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de FML beperkingen toegevoegd (al dan niet met een nadere toelichting) op de items 1.1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.3.1 (herinneren), 1.6.9 (zelfstandig handelen), 1.9.10 (specifieke voorwaarden: mondelinge instructies zoveel mogelijk beperken, bij voorkeur voordoen en/of herhalen, en geen plannings- en organisatietaken), 2.7.1 (eigen gevoelens uiten), 2.12.1 (geen contact met klanten), 2.12.2 (geen contact met patiënten of hulpbehoevenden), 2.12.5 (geen leidinggeven), 2.12.6 (specifieke voorwaarde: geen ‘communicatieve’ functies; geen functies met vergaderingen; deelname aan een werkoverleg is wel mogelijk mits kortdurend en in eenvoudige, begrijpelijke taal). Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom geen preventieve urenbeperking is geïndiceerd. In het rapport van 6 mei 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de FML van 4 mei 2022 vastgesteld dat vier van de vijf door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet meer geschikt zijn voor appellante, en heeft twee nieuwe functies voor appellante geselecteerd. Op basis van de SBCcodes 111175 (productiemedewerker machinaal inpakken), 111161 (medewerker kleding en textielreiniging) en 111010 (medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten)) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0,08%. Het Uwv heeft dan ook het standpunt gehandhaafd dat appellante per 20 december 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellante heeft in reactie op deze rapporten gesteld dat zij zich niet kan vinden in het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen (preventieve) urenbeperking aan de orde is, dat in de FML van 4 mei 2022 een aanvullende beperking voor prikkelgevoeligheid moet worden opgenomen (wat ook blijkt uit het psychodiagnostisch onderzoek), en dat niet inzichtelijk is waarom het feit dat appellante moeite heeft met plannen niet ook is opgenomen bij item 1.5 (doelmatig handelen). Omdat de FML (nog steeds) niet juist is, zijn de functies niet passend, aldus appellante. Maar ook uitgaande van de FML van 4 mei 2022 is volgens appellante bij alle drie de geselecteerde functies sprake van een overschrijding van haar belastbaarheid.
1.5.
In het rapport van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gemotiveerd waarom een energetische urenbeperking, een beperking voor prikkelgevoeligheid en een beperking bij item 1.5 (doelmatig handelen) niet aan de orde zijn. In het rapport van 17 augustus 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in reactie op de nadere gronden van appellante en in aanvulling op de in het Resultaat functiebeoordeling van 6 mei 2022 opgenomen motiveringen van de signaleringen, nader gemotiveerd waarom de voor appellante geselecteerde functies geschikt zijn.
1.6.
Appellante heeft geen zienswijze meer ingediend naar aanleiding van de rapporten van 9 augustus 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 17 augustus 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.1.
In de rapporten van 4 mei 2022 en 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een preventieve dan wel een energetische urenbeperking. Wat betreft de beoordeling of een preventieve urenbeperking aan de orde is heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aansluiting gezocht bij de in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid weergegeven richtlijnen, en heeft geconstateerd dat bij appellante geen sprake is van één van de daarin genoemde type aandoeningen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat uit het psychodiagnostisch onderzoek van Van Arkel niet is gebleken van een verstandelijke beperking. Wat betreft de vraag of een energetische urenbeperking aan de orde is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het best voorstelbaar is dat in de vrijblijvende, ongestructureerde setting van het dagelijks leven een (te) groot beroep wordt gedaan op de cognitieve vermogens van appellante, dat zij zal worden overvraagd en daarom vermoeid zal zijn. Echter in gangbare arbeid (waarin optimaal rekening is gehouden met haar diverse cognitieve tekortkomingen en dus een veel minder groot appèl op haar wordt gedaan) wordt storende moeheid/energieverlies niet verwacht. Omdat pas een urenbeperking aan de orde is als niet in voldoende mate in de andere rubrieken (in dit geval de rubrieken 1 en 2) van de FML rekening kan worden gehouden met de beperkingen van appellante, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie gezien voor een aanvullende urenbeperking op energetische gronden. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een cognitieve stoornis niet noemt als voorbeeld van een stoornis in de energiehuishouding. Dat appellante er een slechte slaaphygiëne op na houdt is geen uiting van ziekte en dus geen reden om een urenbeperking toe te passen. Als al sprake zou zijn van een substantieel verhoogde recuperatiebehoefte dan doet deze zich voor in het dagelijks leven en niet in arbeid waarin cognitieve belasting, verbale belasting en sociale interactie zijn uitgebannen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze inzichtelijk en overtuigend gemotiveerde standpunten dat een (preventieve dan wel energetische) urenbeperking niet aan de orde is worden gevolgd.
2.1.2.
Naar aanleiding van de stelling van appellante dat uit het psychodiagnostisch onderzoek blijkt dat sprake is van prikkelgevoeligheid, zodat ook op dat punt een beperking in de FML van 4 mei 2022 moet worden opgenomen, geldt het volgende. In het rapport van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de prikkelgevoeligheid (in die zin dat appellante niet tegen geluiden of beelden kan) een subjectieve beleving is van haar en als zodanig niet geobjectiveerd is door de onderzoekers, en dat hiervoor in het psychodiagnostisch onderzoek dan ook geen separate beperking of advies tot vermijding wordt gegeven. De onderzoekers adviseren zelfs om informatieoverdracht te ondersteunen met voorlichtingsfilms en plaatjes, daarmee implicerend dat appellante best aan visuele prikkels kan en mag worden blootgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er ook op gewezen dat in de anamnese wordt vermeld dat appellante de hele dag de televisie heeft aanstaan, waaruit hij opmaakt dat appellante aan auditieve prikkels kan worden blootgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat het waarschijnlijk is dat met het begrip prikkelgevoeligheid/overprikkeldheid wordt gedoeld op cognitieve of sociale overprikkeling, en dat hiermee in de FML al rekening is gehouden. Dit deugdelijk gemotiveerde standpunt wordt gevolgd.
2.1.3.
Appellante heeft verder betoogd dat niet inzichtelijk is waarom het feit dat zij moeite heeft met plannen in de FML niet ook is opgenomen bij item 1.5 (doelmatig handelen). In het rapport van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat met doelmatig handelen wordt bedoeld aan te geven dat appellante in staat is om op eigen initiatief de dagelijkse routinehandelingen uit te voeren die nodig zijn voor het onafhankelijk functioneren in de ADL. Met de toelichting dat het enkele gegeven dat appellante als alleenstaande moeder (van een zoon die zijn eigen gang gaat) kan functioneren, haar huishouden doet, boodschappen doet en op de scooter afspraken nakomt al wijst op een normaal doelmatig handelen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat een beperking bij item 1.5 niet aan de orde is.
2.1.4.
Uit 2.1.1 tot en met 2.1.3 volgt dat de FML van 4 mei 2022 in voldoende mate de mogelijkheden en beperkingen van appellante weergeeft ten tijde in geding.
2.2.1.
Uitgaande van de in deze FML van 4 mei 2022 vastgelegde belastbaarheid van appellante wordt geoordeeld, mede gezien de in het Resultaat functiebeoordeling van 6 mei 2022 opgenomen motiveringen van de signaleringen, dat de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet te boven gaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het nadere rapport van 17 augustus 2022 de gronden die appellante tegen de geselecteerde functies heeft aangevoerd, overtuigend heeft weerlegd.
2.2.2.
Uitgaande van door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid 0,08%.
3. Uit 2 volgt dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-) en op € 2.277,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 17 december 2021 en 14 februari 2022, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 1 juli 2022 met een waarde per punt van € 759,-). De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 3.795,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 juni 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.795,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 182
,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
De griffier is verhinderd te ondertekenen.