1.6.Appellante heeft geen zienswijze meer ingediend naar aanleiding van de rapporten van 9 augustus 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 17 augustus 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.1.In de rapporten van 4 mei 2022 en 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een preventieve dan wel een energetische urenbeperking. Wat betreft de beoordeling of een preventieve urenbeperking aan de orde is heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aansluiting gezocht bij de in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid weergegeven richtlijnen, en heeft geconstateerd dat bij appellante geen sprake is van één van de daarin genoemde type aandoeningen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat uit het psychodiagnostisch onderzoek van Van Arkel niet is gebleken van een verstandelijke beperking. Wat betreft de vraag of een energetische urenbeperking aan de orde is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het best voorstelbaar is dat in de vrijblijvende, ongestructureerde setting van het dagelijks leven een (te) groot beroep wordt gedaan op de cognitieve vermogens van appellante, dat zij zal worden overvraagd en daarom vermoeid zal zijn. Echter in gangbare arbeid (waarin optimaal rekening is gehouden met haar diverse cognitieve tekortkomingen en dus een veel minder groot appèl op haar wordt gedaan) wordt storende moeheid/energieverlies niet verwacht. Omdat pas een urenbeperking aan de orde is als niet in voldoende mate in de andere rubrieken (in dit geval de rubrieken 1 en 2) van de FML rekening kan worden gehouden met de beperkingen van appellante, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie gezien voor een aanvullende urenbeperking op energetische gronden. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een cognitieve stoornis niet noemt als voorbeeld van een stoornis in de energiehuishouding. Dat appellante er een slechte slaaphygiëne op na houdt is geen uiting van ziekte en dus geen reden om een urenbeperking toe te passen. Als al sprake zou zijn van een substantieel verhoogde recuperatiebehoefte dan doet deze zich voor in het dagelijks leven en niet in arbeid waarin cognitieve belasting, verbale belasting en sociale interactie zijn uitgebannen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze inzichtelijk en overtuigend gemotiveerde standpunten dat een (preventieve dan wel energetische) urenbeperking niet aan de orde is worden gevolgd.
2.1.2.Naar aanleiding van de stelling van appellante dat uit het psychodiagnostisch onderzoek blijkt dat sprake is van prikkelgevoeligheid, zodat ook op dat punt een beperking in de FML van 4 mei 2022 moet worden opgenomen, geldt het volgende. In het rapport van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de prikkelgevoeligheid (in die zin dat appellante niet tegen geluiden of beelden kan) een subjectieve beleving is van haar en als zodanig niet geobjectiveerd is door de onderzoekers, en dat hiervoor in het psychodiagnostisch onderzoek dan ook geen separate beperking of advies tot vermijding wordt gegeven. De onderzoekers adviseren zelfs om informatieoverdracht te ondersteunen met voorlichtingsfilms en plaatjes, daarmee implicerend dat appellante best aan visuele prikkels kan en mag worden blootgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er ook op gewezen dat in de anamnese wordt vermeld dat appellante de hele dag de televisie heeft aanstaan, waaruit hij opmaakt dat appellante aan auditieve prikkels kan worden blootgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat het waarschijnlijk is dat met het begrip prikkelgevoeligheid/overprikkeldheid wordt gedoeld op cognitieve of sociale overprikkeling, en dat hiermee in de FML al rekening is gehouden. Dit deugdelijk gemotiveerde standpunt wordt gevolgd.
2.1.3.Appellante heeft verder betoogd dat niet inzichtelijk is waarom het feit dat zij moeite heeft met plannen in de FML niet ook is opgenomen bij item 1.5 (doelmatig handelen). In het rapport van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat met doelmatig handelen wordt bedoeld aan te geven dat appellante in staat is om op eigen initiatief de dagelijkse routinehandelingen uit te voeren die nodig zijn voor het onafhankelijk functioneren in de ADL. Met de toelichting dat het enkele gegeven dat appellante als alleenstaande moeder (van een zoon die zijn eigen gang gaat) kan functioneren, haar huishouden doet, boodschappen doet en op de scooter afspraken nakomt al wijst op een normaal doelmatig handelen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat een beperking bij item 1.5 niet aan de orde is.
2.1.4.Uit 2.1.1 tot en met 2.1.3 volgt dat de FML van 4 mei 2022 in voldoende mate de mogelijkheden en beperkingen van appellante weergeeft ten tijde in geding.
2.2.1.Uitgaande van de in deze FML van 4 mei 2022 vastgelegde belastbaarheid van appellante wordt geoordeeld, mede gezien de in het Resultaat functiebeoordeling van 6 mei 2022 opgenomen motiveringen van de signaleringen, dat de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet te boven gaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het nadere rapport van 17 augustus 2022 de gronden die appellante tegen de geselecteerde functies heeft aangevoerd, overtuigend heeft weerlegd.
2.2.2.Uitgaande van door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid 0,08%.
3. Uit 2 volgt dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-) en op € 2.277,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 17 december 2021 en 14 februari 2022, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 1 juli 2022 met een waarde per punt van € 759,-). De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 3.795,-.