Uitspraak
20 3071 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, een docente biologie/techniek, die zich op 24 februari 2016 ziek meldde na een verkeersongeval. De Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 21 juli 2018 58,18% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering.
De Raad oordeelde dat de door het Uwv en de rechtbank geraadpleegde deskundige, W.K. Joemai, voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had aangereikt voor deze vaststelling. Joemai had in haar rapporten geconcludeerd dat appellante in staat was om maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week te werken, ondanks haar chronisch pijnsyndroom. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat deze conclusie onvoldoende gemotiveerd was en dat de geselecteerde functies niet passend waren, maar de Raad volgde het oordeel van de deskundige en de rechtbank.
De Raad benadrukte dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige als overtuigend moet worden beschouwd, tenzij er gegronde redenen zijn om dit niet te doen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de conclusies van Joemai te betwisten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat er geen verdere beperkingen in de duurbelastbaarheid aan de orde waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier K.M. Geerman aanwezig.