ECLI:NL:CRVB:2022:2275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
20/3071 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een docente na een verkeersongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, een docente biologie/techniek, die zich op 24 februari 2016 ziek meldde na een verkeersongeval. De Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 21 juli 2018 58,18% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering.

De Raad oordeelde dat de door het Uwv en de rechtbank geraadpleegde deskundige, W.K. Joemai, voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had aangereikt voor deze vaststelling. Joemai had in haar rapporten geconcludeerd dat appellante in staat was om maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week te werken, ondanks haar chronisch pijnsyndroom. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat deze conclusie onvoldoende gemotiveerd was en dat de geselecteerde functies niet passend waren, maar de Raad volgde het oordeel van de deskundige en de rechtbank.

De Raad benadrukte dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige als overtuigend moet worden beschouwd, tenzij er gegronde redenen zijn om dit niet te doen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de conclusies van Joemai te betwisten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren en dat er geen verdere beperkingen in de duurbelastbaarheid aan de orde waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier K.M. Geerman aanwezig.

Uitspraak

20 3071 WIA

Datum uitspraak: 20 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2020, 19/1839 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
De Raad heeft W.K. Joemai, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. Joemai heeft op 16 maart 2022 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft gereageerd op het rapport van Joemai.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als docent biologie/techniek voor ongeveer 37 uur per week. Op 24 februari 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met klachten als gevolg van een verkeersongeval. Na het einde van de wachttijd is aan haar (ex-)werkgever een loonsanctie opgelegd. Nadat deze sanctie is bekort, heeft appellante in het kader van een beoordeling van haar aanspraken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 augustus 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 21 juli 2018 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2018. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 31 januari 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies verworpen en daarvoor in de plaats andere functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 58,18%. Bij beslissing op bezwaar van 7 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en vanaf 21 juli 2018 een loongerelateerde WGAuitkering aan haar toegekend.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft Joemai als deskundige benoemd en de vraag voorgelegd of, gelet op de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 31 januari 2019, aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen en zo ja, wat daarvan de omvang zou moeten zijn. In een rapport van 28 februari 2020 heeft Joemai geconcludeerd dat appellante in staat moet worden geacht om maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week te werken.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. Het rapport van Joemai geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De motivering is voldoende overtuigend. De door appellante tegen het rapport van Joemai aangevoerde bezwaren, die niet met een medisch rapport zijn onderbouwd, hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven om de conclusie van de deskundige niet te volgen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 31 januari 2019 heeft de rechtbank verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Zij is van mening dat de conclusie van Joemai onvoldoende is gemotiveerd en daarom niet kan worden gevolgd. Uit het rapport van een neurologische expertise van 2 april 2019 komt naar voren dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom. Als gevolg van dit pijnsyndroom is appellante beperkt in haar energie. Zij heeft haar uiterste best gedaan om haar gezondheid te verbeteren en geprobeerd om haar arbeidsuren zoveel mogelijk op te bouwen. In de praktijk is echter gebleken dat 20 uur per week het maximaal haalbare is.
Ter onderbouwing hiervan heeft appellante gewezen op de in het dossier aanwezige informatie van de bedrijfsarts en het re-integratiebedrijf, alsmede verklaringen die zijn opgesteld door haarzelf, haar ouders en een tweetal (ex-)werkgevers. Volgens de standaard Verminderde Arbeidsduur kunnen waarnemingen van derden over het verminderd functioneren, waaronder informatie van de bedrijfsarts over een reeds afgelegd traject van proberen en mislukken, van belang zijn bij het beoordelen van de noodzaak voor het stellen van een urenbeperking op energetische gronden. Ook zijn in die standaard verschillende aspecten benoemd die een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de verminderde activiteit daadwerkelijk het gevolg is van verminderde mogelijkheden of dat de betrokkene daarbij een bepaalde keuzevrijheid heeft. Uit het rapport van Joemai komt volgens appellante onvoldoende naar voren dat zij deze aspecten in haar beoordeling heeft betrokken. Appellante heeft verder aangevoerd dat de door het Uwv geselecteerde functies binnen SBC-codes 264122 en 111180 niet passend zijn, omdat hierin te hoge eisen worden gesteld aan de fijne motoriek en het concentratievermogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft Joemai als deskundige benoemd en de vraag voorgelegd of de door appellante in beroep en hoger beroep gegeven reacties op het rapport van 28 februari 2020 aanleiding geven om de daarin getrokken conclusie, dat appellante in staat is om maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week te werken, te wijzigen. In een rapport van 16 maart 2022 heeft Joemai deze vraag ontkennend beantwoord.
3.4.
Het Uwv heeft te kennen gegeven dat hij het standpunt dat bij appellante geen verdergaande beperkingen in de duurbelastbaarheid aan de orde zijn, handhaaft.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 juli 2018 heeft vastgesteld op 58,18%. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of, en zo ja in hoeverre, appellante beperkt moet worden geacht in het aantal uren dat zij per dag en per week kan werken.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt en dat er in dit geval geen aanleiding is om hiervan af te wijken. In het rapport van 16 maart 2022 heeft Joemai inzichtelijk toegelicht dat zij de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, die in juli 2015 de standaard Verminderde Arbeidsduur heeft vervangen, bij haar beoordeling heeft toegepast. Hierbij is ook van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0813, verzekeringsgeneeskundige protocollen en standaarden een hulpmiddel zijn bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en dat zich met dit karakter van hulpmiddel niet verdraagt dat een verzekeringsarts alle in het protocol of de standaard genoemde aspecten die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden moet behandelen en bespreken in zijn of haar rapport. Joemai heeft verder uiteengezet dat zij in het kader van haar advisering aan de rechtbank kennis heeft genomen van alle in het dossier aanwezige informatie, waaronder de stukken van de bedrijfsarts en de door appellante ingediende verklaringen. Zij is uitgegaan van het bestaan van een chronisch pijnsyndroom en WAD II en heeft afdoende gemotiveerd dat gelet op deze ziektebeelden piekbelasting niet gewenst is maar dat medisch niet kan worden onderbouwd dat appellante niet in staat zou zijn om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. In dit verband heeft zij er nog op gewezen dat uit het dagverhaal, dat volgens appellante op de datum in geding niet anders was, blijkt dat appellante verdeeld over de dag ongeveer 9 à 10 uur licht fysiek actief is als rekening wordt gehouden met de aanvullende slaap- en rustbehoefte. Dat zij deze uren niet werkzaam is, betekent niet dat zij niet voor deze uren belastbaar is.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. In geen van deze functies moet meer dan 8 uur per dag of 40 uur per week worden gewerkt. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht over de functies binnen SBC-codes 264122 en 111180 treft geen doel, omdat op de door haar genoemde beoordelingspunten geen beperkingen zijn vastgesteld.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022
.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K.M. Geerman