ECLI:NL:CRVB:2022:2264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
20 / 3368 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om restitutie van betaalde bijdragen voor hulp aan huis

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 21 augustus 2020 het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatig besluit was genomen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat eerder had bepaald dat appellante in aanmerking kwam voor hulp aan huis met een bijdrage van € 13,50. Appellante had verzocht om restitutie van alle betaalde bijdragen voor hulp aan huis, maar dit verzoek werd door het college afgewezen. Tijdens de zitting bij de Raad bevestigde de gemachtigde van appellante dat er geen verzoek was gedaan om het eerdere besluit van 6 november 2017 te herzien. Hierdoor kon het verzoek van appellante alleen worden gekwalificeerd als een verzoek om schadevergoeding. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet buiten de omvang van het geschil was getreden en dat het hoger beroep niet slaagde. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee de afwijzing van het verzoek om restitutie werd bekrachtigd.

Uitspraak

20 3368 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 augustus 2020, 19/5887 WMO15 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A van ’t Laar hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Namens appellante is mr. Van ’t Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.C.J.P. Melsen en S. Mattijssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 6 november 2017 bepaald dat appellante in aanmerking komt voor hulp aan huis met een bijdrage van € 13,50.
1.2.
Appellante heeft bij brief van 13 mei 2019 het college verzocht de aan [X] te betalen periodieke bijdrage voor het gebruik van Hulp aan Huis voor het jaar 2019 op nihil te stellen en de door haar in 2019 betaalde bijdragen te restitueren.
1.3.
Het college heeft dit verzoek bij brief van 12 juni 2019 afgewezen.
1.4.
Appellante heeft bij brief van 15 juli 2019 het verzoek gehandhaafd en verzocht alle betaalde bijdragen van de voorgaande jaren te restitueren. Het college heeft bij brief van 22 oktober 2019 ook dit verzoek afgewezen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat er geen onrechtmatig besluit is. Daarom bestaat geen aanleiding het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat met het onder 1.2 vermelde verzoek niet is beoogd terug te komen van het onder 1.1 vermelde besluit, maar is beoogd de betaalde eigen bijdrage te restitueren. Door het verzoek te kwalificeren als een verzoek om schadevergoeding en te overwegen dat er geen onrechtmatig besluit is, is de rechtbank buiten de omvang van het geschil getreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gemachtigde van appellante heeft tijdens de zitting bij de Raad bevestigd dat appellante niet heeft verzocht het besluit van 6 november 2017 te herzien. Daarmee kan het verzoek van appellante aan de bestuursrechter niet anders worden gekwalificeerd dan als een verzoek om schadevergoeding. Er bestaat daarom geen aanleiding te oordelen dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden.
4.2.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat er geen onrechtmatig besluit is, zodat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en B.J. van de Griend en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.J. van der Veldt