ECLI:NL:CRVB:2022:2247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 4 juli 2012 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een WGA-uitkering aangevraagd die hem was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. In 2018 meldde appellant zich opnieuw ziek, maar het Uwv weigerde opnieuw een WIA-uitkering, omdat de toegenomen beperkingen niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de toegenomen beperkingen niet gerelateerd waren aan de eerdere ziekteoorzaken. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de toegenomen klachten voortkwamen uit andere oorzaken dan de eerdere beperkingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak was aangetoond. De Raad stelde vast dat de medische onderbouwing van het Uwv voldoende was en dat de toegenomen beperkingen niet konden worden gerelateerd aan de eerdere WIA-beoordeling. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de proceskosten werden niet toegewezen.