ECLI:NL:CRVB:2022:2228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
21/768 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had een ZW-uitkering gekregen van het Uwv. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de ZW-uitkering per 6 juli 2018 beëindigd, omdat de appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. De appellant heeft meerdere keren ziek gemeld en het Uwv heeft in 2019 opnieuw geoordeeld dat hij arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in hoger beroep de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de claim dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat de rechtbank de gronden van de appellant afdoende heeft besproken en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe medische informatie is die de inschatting van de beperkingen van de appellant kan veranderen. De Raad concludeert dat de appellant onverminderd in staat is om de bij de beoordeling voor de EZWb geduide functies te vervullen en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 768 ZW

Datum uitspraak: 13 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2021, 20/480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ü. Ögüt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via beeldbellen, plaatsgevonden op 1 september 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D. Boudrad. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kooistra.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 6 juni 2017 heeft appellant zich ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 5 september 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2018 de ZW-uitkering van appellant per 6 juli 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als productiemedewerker, maar wel tot het vervullen van verschillende andere functies.
1.3.
Hierna heeft appellant zich meerdere keren ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de WW ontving. Op 22 mei 2019 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten. In verband hiermee heeft op 22 juli 2019 een telefonisch spreekuur met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft appellant per 22 mei 2019 niet toegenomen beperkt geacht en dus geschikt geacht voor tenminste één van de in het kader van de EZWb geduide functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 juli 2019 beslist dat appellant per 22 mei 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant juist heeft ingeschat. Volgens de verzekeringsartsen is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de EZWb. Appellant heeft bij de ziekmelding op 22 mei 2019 dezelfde klachten beschreven als bij eerdere beoordelingen. Het medicatiegebruik van appellant is gewijzigd. Het medicijn Amitriptyline is vervangen door Nortriptyline. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat deze medicijnen een overeenkomstige werking, indicatie en eventuele bijwerkingen hebben zodat in de FML voldoende rekening is gehouden met het gebruik van dit soort medicijnen, door het aannemen van een beperking voor verhoogd persoonlijk risico (werken op hoogte, met gevaarlijke machines en beroepsvervoer). De FML van 4 mei 2018, die in het kader van de EZWb is opgesteld, is onveranderd van toepassing. De rechtbank ziet geen reden om aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stellingen onderbouwt. De meeste stukken waren al bekend en zijn door het Uwv al bij de beoordeling betrokken. Ook het gebruik van een TENS-apparaat was al bekend en de informatie van I-psy is van ver na de datum in geding. Voor zover de informatie ziet op de datum in geding heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in het standpunt dat deze informatie geen nieuwe medische feiten of omstandigheden bevat die een ander licht kunnen werpen op de medische situatie van appellant op de datum in geding. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van schending van het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de bij de EZWb geduide functies in rechte vaststaan en de arbeidskundige gronden daarom geen doel treffen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat hij arbeidsongeschikt is en niet in staat is de geduide functies te verrichten. Appellant heeft aanhoudende lichamelijke klachten en constante pijn. Ook heeft hij een kwetsbare persoonlijkheid en heeft hij depressieve klachten en angstklachten. In verband met zijn medicijngebruik is appellant beperkt op verhoogd persoonlijk risico. Het is gevaarlijk voor hem om alleen over straat te gaan. Appellant ziet geen herstelmogelijkheden. Verder heeft appellant voor zijn schouderklachten injecties gekregen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische stukken ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. Het oordeel over de zorgvuldigheid van het onderzoek en de inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het standpunt van appellant dat zijn medische situatie is verslechterd en dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 12 december 2019 inzichtelijk toegelicht dat de beschikbare medische informatie geen reden geeft om de belastbaarheid aan te passen en dat voldoende tegemoet is gekomen aan de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de injecties in de schouder bij de beoordeling betrokken en heeft voldoende gemotiveerd dat de gewijzigde medicatie een zeer vergelijkbaar medicijn betreft, waarvan de werking, indicatie en eventuele bijwerkingen overeenkomen met die van zijn vorige medicatie, waarvoor bij de EZWb een beperking is aangenomen op verhoogd persoonlijk risico. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat met het medicatiegebruik van appellant voldoende rekening is gehouden. Ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie werpt geen ander licht op de inschatting van de beperkingen van appellant. De meeste informatie is al eerder overgelegd, dateert van na de beoordelingsdatum en geeft geen informatie over de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding. Wat betreft de stukken die voor het eerst in hoger beroep zijn overgelegd wordt overwogen dat ook deze stukken geen informatie geven over de medische situatie van appellant ten tijde van belang. Er is dan ook geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn conclusie dat er geen aanknopingspunten zijn om wijzigingen in het medisch beeld van appellant aan te nemen. Nu niet blijkt van toegenomen beperkingen ten opzichte van de beoordeling voor de EZWb, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant onverminderd in staat kan worden geacht om de bij de beoordeling voor de EZWb geduide functies te vervullen.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.J.C. Vorias