ECLI:NL:CRVB:2022:2214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 2094 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening traplift op basis van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift door het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw. Betrokkenen, die beperkingen ondervonden bij het traplopen, hadden in januari 2018 een aanvraag ingediend, maar hebben de traplift pas een jaar later aangevraagd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat deze niet binnen een redelijke termijn na de realisatie van de traplift was ingediend. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college op goede gronden had gehandeld. Betrokkenen hadden in januari 2018 al aangegeven mogelijk zelf een traplift te willen aanschaffen, wat hun beslissing om de aanvraag niet eerder in te dienen beïnvloedde. De Raad oordeelde dat het college niet verplicht was om van de weigeringsgrond af te wijken, ondanks de noodzaak van de traplift. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2094 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 juni 2021, 20/17 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene 1) en de erven van [betrokkene 2] (betrokkene 2) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (college)
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
PROCESVERLOOP
Betrokkenen hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[betrokkene 2] is op [sterfdatum] 2021 overleden. [betrokkene] heeft namens de erven de procedure voortgezet en daartoe een verklaring van erfrecht overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022. Betrokkene 1 en de erven van betrokkene 2 zijn niet verschenen. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkenen hebben zich vanwege beperkingen bij het traplopen, waardoor zij werden belemmerd in het normaal gebruik van de woning, op 4 januari 2018 bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een traplift.
1.2.
Tijdens een keukentafelgesprek op 15 januari 2018 hebben betrokkenen te kennen gegeven mogelijk zelf een traplift te willen aanschaffen. Dit had te maken met de eigen bijdrage van CAK en met het feit dat de traplift in bruikleen werd verstrekt.
1.3.
Bij brief van 22 februari 2018 heeft het college een onderzoeksverslag naar betrokkenen toegestuurd en daarbij verzocht het onderzoeksverslag te ondertekenen en te retourneren indien betrokkenen een aanvraag wilden indienen. Betrokkenen hebben het onderzoeksverslag niet geretourneerd en in februari of maart 2018 op eigen kosten een traplift aangeschaft.
1.4.
Bij e-mail van 17 maart 2019 heeft de zoon van betrokkenen te kennen gegeven dat betrokkenen alsnog voor de regeling van CAK in aanmerking wensten te komen bij een eigen bijdrage van € 17,50 per vier weken. Betrokkenen hebben vervolgens ieder afzonderlijk een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift op grond van de Wmo 2015.
1.5.
Bij besluiten van 13 juni 2019 en 1 oktober 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 27 december 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvragen van betrokkenen afgewezen op de grond dat betrokkenen de maatwerkvoorziening niet binnen een redelijke termijn na het realiseren van de traplift hebben aangevraagd. Van het college kan niet worden verwacht dat het de reeds gemaakte kosten met terugwerkende kracht vergoedt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verwezen naar artikel 3.2, aanhef en onder c, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2015 (Verordening), waarin is bepaald dat geen aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen (…) heeft gemaakt. Dit betekent dat de aanvragen van betrokkenen in beginsel niet voor toewijzing in aanmerking komen. Uit de toelichting op de Verordening en uit de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen gemeente Maasgouw 2018 (Beleidsregels) volgt dat van deze weigeringsgrond kan worden afgeweken wanneer de noodzaak voor de voorziening alsnog aantoonbaar is. Niet in geschil is dat de traplift in het geval van betrokkenen noodzakelijk was. Dit betekent dat het college op basis van de Beleidsregels bevoegd, maar niet verplicht was om van de genoemde weigeringsgrond af te wijken. In dit geval heeft het college het niet toepassen van de uitzondering gemotiveerd door er op te wijzen dat de traplift pas een jaar nadat de voorziening is gerealiseerd, is aangevraagd. De rechtbank acht dit niet onredelijk.
3. Betrokkenen hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het college had in de noodzakelijkheid van de traplift aanleiding moeten zien om af te wijken van de weigeringsgrond uit artikel 3.2, aanhef en onder c, van de Verordening. Volgens betrokkenen is niet duidelijk wanneer deze uitzondering op de hoofdregel niet hoeft te worden toegepast en welke belangenafweging in geval van betrokkenen aan de weigering van de traplift ten grondslag heeft gelegen. Voorts hebben betrokkenen aangevoerd dat niet transparant en toetsbaar is welke termijn het college redelijk acht tussen het realiseren van een voorziening en het indienen van een aanvraag. Betrokkenen vinden de weigering van de traplift niet evenredig en verzoeken de Raad het college op te dragen ten minste een redelijk deel van de kosten te vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvragen van betrokkenen op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan het volgende toe. Betrokkenen hebben in januari 2018 te kennen gegeven mogelijk zelf een traplift te willen realiseren, met name vanwege de toen geldende eigen bijdrageregeling en het feit dat de traplift in bruikleen zou worden verstrekt. Betrokkenen hebben vervolgens afgezien van het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening en op eigen kosten een traplift in hun woning aangebracht. In het feit dat de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in 2019 is bepaald op een maximumbedrag van € 17,50 per vier weken hebben betrokkenen reden gezien om alsnog een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift in te dienen. Alleen al gelet op deze omstandigheid heeft het college geen aanleiding hoeven zien om van de in de Verordening genoemde weigeringsgrond af te wijken. De rechtbank heeft het beroep dus terecht ongegrond verklaard.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van D. Al- Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.