ECLI:NL:CRVB:2022:2206
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die op 12 juni 2019 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen handhaafde de intrekking van de bijstand na bezwaar, wat leidde tot de rechtszaak. Appellant stelde dat hij op basis van verkeerde voorlichting van het college erop mocht vertrouwen dat zijn bijstand zou worden voortgezet na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Hij voerde aan dat deze verkeerde informatie hem heeft verhinderd om tijdig een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan te vragen bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb).
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door het college die hem deden geloven dat zijn bijstand zou worden voortgezet. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat de betrokkene kan aantonen dat er door de overheid onjuiste informatie is verstrekt. De enkele passages uit het telefoonrapport van de Svb waren onvoldoende om aan te tonen dat het college onjuiste informatie had gegeven over de bijstandsverlening.
De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.