ECLI:NL:CRVB:2022:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20 3853 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die op 12 juni 2019 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen handhaafde de intrekking van de bijstand na bezwaar, wat leidde tot de rechtszaak. Appellant stelde dat hij op basis van verkeerde voorlichting van het college erop mocht vertrouwen dat zijn bijstand zou worden voortgezet na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Hij voerde aan dat deze verkeerde informatie hem heeft verhinderd om tijdig een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan te vragen bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb).

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door het college die hem deden geloven dat zijn bijstand zou worden voortgezet. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat de betrokkene kan aantonen dat er door de overheid onjuiste informatie is verstrekt. De enkele passages uit het telefoonrapport van de Svb waren onvoldoende om aan te tonen dat het college onjuiste informatie had gegeven over de bijstandsverlening.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

20.3853 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 oktober 2020, 19/3198 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: B. Beerens
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van de bijstand van appellant met ingang van 12 juni 2019 op de grond dat appellant op die datum de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Het college heeft de intrekking, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 4 november 2019 (bestreden besluit). De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komt er kort gezegd op neer dat hij op grond van verkeerde voorlichting van het college er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de bijstand ook na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zou worden voortgezet. Daardoor heeft hij te laat bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) een aanvullende inkomensvoorziening ouderen kunnen aanvragen en ontvangt hij deze aanvulling op zijn onvolledig ouderdomspensioen pas vanaf 15 juli 2019. Volgens appellant blijkt die verkeerde voorlichting uit de volgende passages uit een telefoonrapport van een gesprek tussen hem en een medewerker van de Svb op 15 juli 2019: “Hem was gezegd dat zijn vrouw wel nog geld zou krijgen maar hij heeft nu helemaal niks meer gekregen.” en: “Meneer vond het erg vervelend dat door “verkeerde info” van de gemeente hij nu een maand inkomen mis liep.”
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit is vaste rechtspraak. [1] Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van het college een toezegging of uitlating is gedaan dan wel een gedraging is verricht waaruit appellant kon en mocht afleiden dat hij na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd bijstand van het college zou blijven ontvangen. De passage in het telefoonrapport van de Svb waarop appellant heeft gewezen, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Daaruit blijkt niet dat en wanneer van de kant van het college onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt over zijn aanspraak op bijstand. Ook blijkt daaruit niet dat van de kant van het college tegen appellant is gezegd dat zijn bijstand zou worden voortgezet bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Appellant heeft dit ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom al niet, nog geheel daargelaten wat dat zou kunnen betekenen voor appellant.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) W.F. Claessens

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.