ECLI:NL:CRVB:2022:219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
21/1220 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbare vertrouwensbreuk en ontslag op grond van plichtsverzuim in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het geschil betreft het ontslag van een medewerker van de gemeente Helmond, die eerder in dienst was bij een stichting. De medewerker was betrokken bij een incident van grensoverschrijdend gedrag en kreeg een disciplinaire maatregel opgelegd. Het college van burgemeester en wethouders heeft hem uiteindelijk ontslagen op grond van plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat het ontslag onevenredig was aan het vastgestelde plichtsverzuim en heeft het besluit van het college vernietigd. Het college ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk op het moment van ontslag. De Raad benadrukte dat het college had moeten onderzoeken of het geschonden vertrouwen hersteld kon worden door middel van coaching en verbetertrajecten. De Raad verklaarde het beroep van de medewerker tegen het nader besluit gegrond, herroepte het ontslag en veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van de medewerker.

Uitspraak

21.1220 AW, 21/4388 AW

Datum uitspraak: 20 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 februari 2021, 20/529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. M.J. van Weersch een verweerschrift ingediend.
Op 9 november 2021 heeft het college een nader besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. van Cruijningen, bijgestaan door B.C.W.M. van den Broek-van Beurden . Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Weersch.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Betrokkene was vanaf [datum indiensttreding] 2010 werkzaam bij de Stichting [stichting] ( [stichting] ). Het college heeft betrokkene per 1 januari 2019 overgenomen van de [stichting] en betrokkene in vaste dienst bij de gemeente [gemeente] aangesteld als Medewerker [functie] van de afdeling [afdeling] .
1.3.
In 2018 heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door het verzenden van ongepaste afbeeldingen en video’s naar een collega-leidinggevende en naar ondergeschikten. Het college heeft betrokkene de disciplinaire maatregel van een salarisverlaging gedurende een jaar opgelegd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene inzicht heeft getoond en zich bereid heeft verklaard in het kader van een verbeter- en cultuurtraject, dat is gericht op de hele organisatie en dat een jaar duurt, zich kwetsbaar op te stellen. Betrokkene heeft in dat kader ten overstaan van de collega’s tijdens een bijeenkomst op 19 december 2018 zijn excuses gemaakt.
1.4.
Tijdens zijn verlof heeft betrokkene op 1 februari 2019 via WhatsApp op zijn privételefoon een bericht ontvangen van een collega. Dit betrof een foto waarop in de chat in eerste instantie alleen een geblesseerde voet te zien is. Bij het openen van de afbeelding werd daarachter een afbeelding van een naakte man en zijn ontblote geslachtsdeel zichtbaar.
1.5.
Nadat de teamleider en een extern begeleider met betrokkene op 15 februari 2019 een gesprek hebben gevoerd over dit incident, heeft het college betrokkene bij besluit van 18 februari 2019 met onmiddellijke ingang voor ten hoogste één maand geschorst in het belang van de dienst en hem de toegang tot de gemeentelijke gebouwen en terreinen ontzegd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er een verdenking van gepleegd plichtsverzuim bestaat. Op 7 maart 2019 heeft in het kader van hoor- en wederhoor opnieuw een gesprek met betrokkene plaatsgevonden.
1.6.
Op het voornemen van 17 april 2019 hem onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen heeft betrokkene zijn schriftelijke zienswijze gegeven.
1.7.
Bij besluit van 29 mei 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 8:13 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) betrokkene wegens plichtsverzuim disciplinair ontslag verleend met ingang van de derde werkdag na verzending van dit besluit. Aan dit strafontslag heeft het college de volgende gedragingen ten grondslag gelegd: dat betrokkene heeft nagelaten passende maatregelen te nemen tegen de ontvangst van een afbeelding van pornografische aard van een ondergeschikte (de afbeelding):
dat betrokkene de collega niet op een passende wijze zou hebben aangesproken op het versturen van de afbeelding;
dat betrokkene deze integriteitsschending niet bij de hogere dienstleiding heeft gemeld.
Het college stelt zich op het standpunt dat de verweten gedragingen vaststaan en dat deze plichtsverzuim opleveren. Dit plichtsverzuim is betrokkene toe te rekenen. Volgens het college is de straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Ook heeft de rechtbank het college veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over het ten onrechte niet betaalde loon en het verzoek om schadevergoeding voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweten gedragingen slechts ten dele door betrokkene zijn begaan. De rechtbank gaat ervan uit dat betrokkene de collega op het versturen van de afbeelding heeft aangesproken, zodat er in zoverre geen sprake is van plichtsverzuim. De rechtbank heeft tevens overwogen dat het niet direct maar op een later moment aanspreken van de collega in dit geval eveneens geen plichtsverzuim oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank had betrokkene wel een meer duidelijk afkeurende reactie richting de collega moeten geven op het versturen van de afbeelding. Verder had betrokkene zijn teamleider moeten informeren over het versturen van de afbeelding. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het verleende onvoorwaardelijk ontslag, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim.
2.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluit van 9 november 2021 (nader besluit) het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en de grondslag van het ontslag van 29 mei 2019 gewijzigd in een ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR-UWO. Het college heeft daarbij met toepassing van artikel 10d:4 van de CAR-UWO aan betrokkene de aanspraak op een WW-uitkering gegarandeerd en een aanvullende uitkering als bedoeld in paragraaf 6 van hoofdstuk 10d van de CAR-UWO toegekend. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk vanwege de ernst van de vaststaande gedragingen, die plichtsverzuim opleveren.
3. In hoger beroep heeft het college enkel het oordeel van de rechtbank dat het ontslag onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het nader besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
Omvang van het hoger beroep
4.2.
In geschil is slechts of het aan betrokkene verleende onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is te achten aan het vastgestelde plichtsverzuim.
Evenredigheid
4.3.
Bij de beoordeling van de evenredigheid van het verleende onvoorwaardelijk ontslag is de aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, bepalend (vergelijk de uitspraak van de Raad van 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3212).
4.4.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het verleende onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim. Daartoe is het navolgende van belang.
4.4.1.
Voor zover het college heeft betoogd dat het niet aanspreken van de collega zwaarder moet wegen dan de rechtbank heeft gedaan, slaagt dit betoog niet. Ter zitting is namens het college bevestigd dat ervan uitgegaan moet worden dat betrokkene vanaf de eerste en onaangekondigde confrontatie met het verwijt dat hij de collega niet heeft aangesproken, wat het geval was tijdens de bijeenkomst op 15 februari 2019, steeds heeft verklaard dat hij samen met een collega-coördinator in de week van 4 februari 2019 de collega heeft aangesproken tijdens een rookpauze. De Raad ziet geen aanleiding om niet van de juistheid van deze verklaring uit te gaan.
4.4.2.
Voor zover het college heeft betoogd dat naast de onder 4.1 genoemde gedragingen betrokkene ook kan worden verweten dat hij niet is opgetreden tegen de kwetsende bewoordingen bij de afbeelding, slaagt dit betoog evenmin. Deze gedraging maakt immers geen onderdeel uit van het verweten plichtsverzuim.
4.4.3.
De Raad volgt het college niet in zijn standpunt dat het verwijt dat betrokkene als ontvanger valt te maken even ernstig is als het verwijt dat de verzender van de afbeelding valt te maken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzenden van een ongepaste afbeelding door een collega ernstiger is dan het onvoldoende optreden daartegen na de ontvangst van een dergelijke afbeelding. De Raad volgt het college wel in zijn standpunt dat betrokkene als coördinator een voorbeeldrol vervulde en tevens dat hij een gewaarschuwd man was. Dat betrokkene, zoals hij heeft aangevoerd, geen feitelijk leidinggevende was, doet aan deze voorbeeldrol niet af. Het aanspreken van de collega op diens grensoverschrijdend gedrag, wat betrokkene na terugkeer van zijn verlof in de week van 4 februari 2019 heeft gedaan, had wel duidelijk afkeurender gemoeten. Het college heeft verwezen naar het plichtsverzuim van betrokkene uit 2018, dat een vergelijkbaar voorval betrof. Het is juist dat betrokkene in zoverre een gewaarschuwd man was. Anderzijds betreffen de verweten gedragingen hier slechts één gebeurtenis, ontstaan buiten de invloed van betrokkene, welke gebeurtenis het college aanvankelijk zelf zag als een punt van bespreking voor een bijeenkomst met de coördinatoren en de leidinggevenden op15 februari 2019 en hem kennelijk niet direct aanleiding gaf tot het opleggen van een disciplinaire straf of maatregel, ook niet gezien het plichtsverzuim uit 2018.
4.5.
Uit 4.4.1 tot en met 4.4.3 volgt dat de straf van een onvoorwaardelijk ontslag, gezien de aard en ernst van het resterend plichtsverzuim en alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, onevenredig is. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat dit ontslag geen stand kan houden.
Tussenconclusie
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van het college niet slaagt.
Nader besluit
4.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (vergelijk de uitspraak van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137) kan een ontslaggrond als die van artikel 8:8 van de CAR-UWO worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
4.8.
Betrokkene heeft dit ontslag bestreden. Betrokkene stelt dat er ten tijde van het strafontslag nog geen vertrouwensbreuk was, maar dat die eerst daarna is ontstaan omdat volgens hem het vastgestelde plichtsverzuim geen ontslag rechtvaardigde en hij daarom tegen het ontslag opkwam.
4.9.
Naar het oordeel van de Raad heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat op of omstreeks 29 mei 2019 sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen, zodanig dat van het college in redelijkheid niet gevergd kon worden om het dienstverband voort te zetten. Weliswaar was in 2018 naar aanleiding van een soortgelijk voorval, waarbij betrokkene ongepaste afbeeldingen had verstuurd, een cultuurveranderingstraject gestart, dat onder meer gericht was op het aanspreken van elkaar op dergelijk ongewenst gedrag, maar dat cultuurveranderingstraject ging het hele team aan en niet alleen betrokkene. In dat kader zijn met elke medewerker individuele coachingsgesprekken gevoerd om het belang van de gewenste nieuwe cultuur te onderstrepen. Betrokkene heeft de geboden tweede kans aangegrepen en openlijk zijn excuses aangeboden. De omstandigheid dat een collega vervolgens in het oude patroon vervalt maakt op zichzelf nog niet dat daardoor al sprake kan zijn van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen het college en betrokkene. Het college stelt dat het vertrouwen is geschaad doordat er een verschil van inzicht was (naar de Raad begrijpt over de ernst van het plichtsverzuim) en vanwege het feit dat betrokkene zijn verantwoordelijkheid als functioneel leidinggevende hardnekkig is gaan ontkennen. De Raad stelt echter vast dat betrokkene niet als functioneel leidinggevende werkzaam was. Er valt een verschil te maken tussen de rol van een leidinggevende en een coördinator. Het is niet onbegrijpelijk dat betrokkene zijn rol als coördinator anders heeft opgevat dan het college dat had willen zien. Betrokkene heeft niet ten onrechte gesteld dat hij in het team ook weer verder moet met de bewuste collega, wat in ieder geval voor hem stevig optreden, als ware hij een leidinggevende, moeilijk maakte. Naar het oordeel van de Raad had een en ander voor het college, als destijds sprake was van een vertrouwensbreuk, aanleiding moeten zijn om te onderzoeken of het geschonden vertrouwen, bijvoorbeeld door middel van voortzetting van het lopende verbeter- en coachingstraject hersteld had kunnen worden, waarbij het verschil in de rollen van coördinator en leidinggevende in kwesties van grensoverschrijdend gedrag onderwerp had kunnen zijn. De Raad heeft van betrokkene op de zitting niet het beeld gekregen, dat dit bij voorbaat niet zinvol zou zijn geweest. Een en ander leidt tot de slotsom dat onder deze omstandigheden niet gezegd kan worden dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het college kon worden verlangd. Het ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR-UWO kan geen stand houden.
4.10.
Uit 4.7 tot en met 4.9 volgt dat het beroep van betrokkene tegen het nader besluit slaagt.
Conclusie
5. Het hoger beroep van het college slaagt niet. Het beroep van betrokkene tegen het nader besluit moet gegrond worden verklaard, het nader besluit moet worden vernietigd en het besluit van 29 mei 2019 moet worden herroepen.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten bedragen € 1.518,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (één punt voor het verweerschrift en één punt voor de zitting, dus in totaal twee punten met een waarde per punt van € 759,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 november 2021 gegrond;
  • herroept het besluit van 29 mei 2019;
  • veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat van het college een griffierecht van € 541,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.T.H Zimmerman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) B.H.B. Verheul