Uitspraak
20 430 ZW
13 december 2019, 18/1124 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met werkgever 1 en zijn indiensttreding bij werkgever 2. Appellant was in dienst bij werkgever 1, maar zijn arbeidsovereenkomst werd opgezegd door de curator in het kader van het faillissement van werkgever 1. De opzegging vond plaats met inachtneming van een opzegtermijn, waardoor de arbeidsovereenkomst formeel eindigde op 11 augustus 2017. Appellant trad echter op 20 juli 2017 in dienst bij werkgever 2, wat leidde tot de vraag of hij nog recht had op ziekengeld uit zijn dienstverband met werkgever 1 na zijn ziekmelding op 24 juli 2017.
De Raad oordeelde dat appellant geen recht had op ziekengeld uit zijn dienstverband met werkgever 1, omdat hij na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst geen arbeid meer verrichtte en geen loon ontving. De Raad volgde het Uwv in zijn standpunt dat er geen sprake was van nawerking van de ZW-verzekering op grond van artikel 46 van de ZW. Appellant was vanaf het moment van indiensttreding bij werkgever 2 verzekerd voor de Ziektewet, en de Raad concludeerde dat de beëindiging van de verzekering niet had plaatsgevonden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant geen recht had op ziekengeld, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werknemers om te begrijpen hoe de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de indiensttreding bij een nieuwe werkgever hun rechten op ziekengeld kunnen beïnvloeden. De Raad benadrukte dat een arbeidsovereenkomst niet eindigt door het enkele feit dat een werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat, maar dat de voorwaarden van de Ziektewet en de specifieke omstandigheden van de zaak bepalend zijn voor het recht op ziekengeld.