ECLI:NL:CRVB:2022:2152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20/1764 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in jeugdhulpzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Tellingen, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, dat hem jeugdhulp had verstrekt op basis van de Jeugdwet. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft ambtshalve onderzocht of appellant procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.

De Raad overweegt dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis kan hebben. In dit geval betreft het een reeds verstreken periode van jeugdhulp, en de gemachtigde van appellant heeft verklaard dat er geen betalingsverplichting is ontstaan. De Raad concludeert dat het niet aannemelijk is dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige aanvraag om een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel informeel.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

20.1764 JW

Datum uitspraak: 28 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2020, 19/2232 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.D. van Tellingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Tellingen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C. Steunenberg en A.M. Nijland.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft appellant bij besluit van 6 augustus 2018, gehandhaafd bij besluit van 29 april 2019 (bestreden besluit), op grond van de Jeugdwet (Jw) voor de periode van 19 maart 2018 tot en met 18 september 2018 een voorziening voor jeugdhulp verstrekt, bestaande uit begeleiding individueel informeel voor 540 minuten (9 uur) per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Verder heeft het college voor de periode van 24 maart 2018 tot en met 23 februari 2019 een voorziening voor jeugdhulp verstrekt bestaande uit kortdurend verblijf basis, kwadrant licht, kwadrant vakantie voor 1 etmaal per week in de vorm van zorg in natura.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4.2.
Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode. Gemachtigde van appellant heeft ter zitting verklaard dat appellant belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep vanwege een mogelijk toekomstige aanvraag om een pgb voor begeleiding individueel informeel. Volgens gemachtigde is er geen betalingsverplichting ontstaan vanwege geleverde jeugdhulp en is er dan ook geen financieel belang.
4.3.
Niet aannemelijk is dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige aanvraag. Daartoe wordt overwogen dat het college aan appellant na de periode die nu in geding is alleen jeugdhulp, bestaande uit begeleiding groep in de vorm van zorg in natura heeft verstrekt en dat er geen nieuwe (aanvraag)procedures zijn (geweest) omtrent jeugdhulp, bestaande uit begeleiding individueel informeel in de vorm van een pgb. Verder is appellant nu vier jaar ouder dan tijdens de periode in geding en zal bij een eventuele nieuwe aanvraag een nieuwe beoordeling worden verricht op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellant enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D. Hardonk-Prins en A.T. Marseille als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) R. van Doorn