Uitspraak
21.362 WSF
H. Bouhuys.
OVERWEGINGEN
(bestreden besluit), heeft de minister de aan appellante toegekende eenoudertoeslag herzien.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een eenoudertoeslag aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voor de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2018. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had deze toeslag eerder toegekend, maar later herzien op basis van informatie dat appellante een partner had, wat in strijd was met de voorwaarden voor de toeslag. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze herziening ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet als studerende zonder partner kon worden aangemerkt, omdat zij in de basisregistratie als gehuwd stond ingeschreven. De door appellante aangevoerde persoonlijke omstandigheden, die haar zouden beletten samen met haar echtgenoot te wonen, konden niet leiden tot een andere beslissing. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij onjuiste informatie had ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De Raad benadrukte dat de bewijslast voor de stelling dat appellante onjuist was voorgelicht, bij haar lag.
De uitspraak bevestigde dat de minister bevoegd was om de eerder toegekende toeslag te herzien en dat er geen aanleiding was om van deze herziening af te zien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.