ECLI:NL:CRVB:2022:208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20/2184 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van verdiencapaciteit na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld vanuit de Werkloosheidswet, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering omdat de appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de appellant belastbaar geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en had vastgesteld dat de appellant in staat was om lichte werkzaamheden te verrichten.

De appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden en voerde aan dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat was om de geduide functies te verrichten, ondanks zijn energetische beperkingen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met L.R. Kokhuis als griffier.

Uitspraak

20 2184 ZW

Datum uitspraak: 26 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 april 2020, 19/1620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 maart 2021 heeft mr. M.I. Bal zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gedeeltelijk via beeldbellen, plaatsgevonden op 15 december 2021. Namens appellant is mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Van 5 december 2016 tot 10 januari 2017 is appellant werkzaam geweest als productiemedewerker in een vleesverwerkend bedrijf via een uitzendbureau voor 36 uur per week. Op 23 januari 2017 heeft hij zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet wegens aanhoudende moeheid en kortademigheid, waarna het Uwv hem met ingang van die datum in aanmerking heeft gebracht voor een Ziektewet-uitkering (ZW). Na een eerstejaars ZWbeoordeling (EZWb) is, na gegrondverklaring van het bezwaar, het recht op ziekengeld voortgezet.
1.2.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 december 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 11 januari 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 juli 2019 de FML gewijzigd en meer beperkingen aangenomen voor grote temperatuurswisselingen, conflicthantering, tempo- en tijdsdruk. Appellant wordt niet geschikt geacht voor het werken met gevaarlijke machines, op gevaarlijke plaatsen en in werk als chauffeur in het kader van beroepsvervoer. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 23 augustus 2019 op grond van de aangepaste FML van 4 juli 2019 de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en één reservefunctie niet langer passend geacht en laten vervallen. Ondanks de aanpassing van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de overige functies onveranderd geschikt geacht voor appellant, waarmee zijn verdienvermogen nog steeds meer dan 65% is. Bij besluit van 29 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 10 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en appellant heeft gezien op de hoorzitting. Daarnaast heeft zij aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts en de cardiologen en alle beschikbare medische informatie betrokken bij haar oordeel. Zij heeft haar visie voldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport van 3 juli 2019. De rechtbank heeft ook geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 4 juli 2019. Wat appellant heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft in beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die aannemelijk maken dat er meer en/of zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het rapport van 23 augustus 2019 blijkt dat de arbeidsdeskundige een beoordeling naar passende functies heeft gedaan op basis van de in bezwaar aangepaste FML. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is toegelicht dat, ondanks signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid op enkele aspecten van de geduide functies, deze functies niettemin voor appellant geschikt moeten worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv op 11 januari 2019 (de datum in geding) de medische beperkingen heeft onderschat en de fysieke en psychische klachten niet dan wel onvoldoende heeft meegewogen. Appellant meent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is en niet kan werken. Hij kan zich niet verenigen met de FML van 4 juli 2019 en stelt zich op het standpunt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Verder heeft appellant uiteengezet op welke punten de geselecteerde functies ongeschikt zijn op grond van de door hem ervaren beperkingen.
Ter zitting heeft appellant benadrukt dat in verband met zijn energetische beperkingen een urenbeperking van 8 uur per dag aan de orde is en dat de functie productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) daarom niet geschikt is. Ook is bij de beoordeling ten onrechte geen rekening gehouden met een cervicale discopathie. Tot slot heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen,
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het betoog van appellant ter zitting, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met klachten als gevolg van een cervicale discopathie, treft geen doel. Bij de beoordeling door de verzekeringsartsen is van deze aandoening niet gebleken. Appellant heeft eerder in deze procedure hiervan geen melding gemaakt en ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit ten onrechte niet bij de medische beoordeling is betrokken. Verder blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat appellant door energetische beperkingen niet geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid, maar met deze beperkingen wel in staat kan worden geacht lichte werkzaamheden te verrichten. Door de verzekeringsartsen is afdoende toegelicht dat een urenbeperking niet aangewezen is omdat met die lichte werkzaamheden voldoende tegemoet wordt gekomen aan de energetische beperkingen van appellant. Uit wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd volgt daarom niet dat appellant niet in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten.
4.4.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de medische onderbouwing ziet de Raad geen reden om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
De overwegingen in 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L.R. Kokhuis