ECLI:NL:CRVB:2022:2051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
20/3950 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen e-mailbericht van bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle, waarin de intrekking van een eerder ingediend bezwaarschrift werd bevestigd. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, omdat het e-mailbericht geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt vast dat het e-mailbericht enkel een bevestiging was van de intrekking van het bezwaarschrift en geen rechtsgevolg had. Appellant, die als gemachtigde optrad, had geen belang bij het e-mailbericht en kon daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 3950 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 oktober 2020, 19/1597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (college)
Datum uitspraak: 1 september 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Kamp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M. van Delden.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 18 oktober 2018 heeft [naam] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag gedaan om huishoudelijke ondersteuning. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 23 november 2018 afgewezen. Appellant heeft als gemachtigde van [naam] namens haar een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
1.2.
Op 23 april 2019 heeft [naam] het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2018 zonder tussenkomst van appellant schriftelijk ingetrokken.
1.3.
Met een e-mailbericht van 2 mei 2019 heeft het college aan appellant een bevestiging gestuurd van de intrekking van het bezwaar door [naam] . Appellant heeft op eigen naam bezwaar gemaakt tegen dit e-mailbericht.
1.4.
Bij besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het emailbericht van 2 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het e-mailbericht van 2 mei 2019 een bevestiging is van de intrekking van het bezwaar. Deze bevestiging is niet op rechtsgevolg gericht. Daarom is het emailbericht geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het e-mailbericht van 2 mei 2019 geen besluit is in de zin van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het emailbericht is een bevestiging van de intrekking van het bezwaarschrift en van een beslissing van het bestuursorgaan is geen sprake. Het college heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het e-mailbericht van 2 mei 2019 wel zou moeten worden aangemerkt als een besluit, kan appellant niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij dit besluit. Dat appellant belang heeft bij een vergoeding van de kosten van bezwaar levert niet zo’n belang op, omdat dit een afgeleid en geen rechtstreeks belang betreft. Een eventuele vergoeding van bezwaarkosten zou worden toegekend aan [naam] en niet aan appellant.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college de kosten van het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2018 aan hem dient te vergoeden. Bij de intrekking van het bezwaar door [naam] heeft het college hem als gemachtigde gepasseerd. Er stond voor appellant geen andere mogelijkheid open dan bezwaar te maken tegen het e-mailbericht van 2 mei 2019 waarmee de intrekking van het bezwaar is bevestigd. Daarom is dit e-mailbericht wel een besluit. Ook is appellant aan te merken als belanghebbende bij dit besluit. Volgens appellant wordt een vergoeding van de bezwaarkosten immers aan hem als gemachtigde betaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt