ECLI:NL:CRVB:2022:2026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 17 juli 2008 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had een verzoek ingediend na een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om zijn bijstand op te schorten en later in te trekken. Dit besluit volgde op een melding dat verzoeker een auto op zijn naam had geregistreerd, wat aanleiding gaf tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Verzoeker had niet de gevraagde informatie over de auto overgelegd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht.
Bij de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In hoger beroep stelde verzoeker dat hij in een financieel precaire situatie verkeerde en dat er spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een actueel financieel spoedeisend belang. Hij had geen bewijs geleverd dat hij in acute financiële problemen verkeerde, zoals huisuitzetting of het niet kunnen betalen van basisbehoeften.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te oordelen dat er een spoedeisend belang bestond bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, met A.M.M. Chevalier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 september 2022.