In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor griffierecht door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. Appellant had negen klachten ingediend bij de Orde van Advocaten tegen verschillende advocaten, maar het college oordeelde dat de kosten voor het griffierecht geen noodzakelijke kosten van het bestaan waren. Appellant had geen overtuigende onderbouwing gegeven voor de noodzaak van de procedures, en de deken had de meeste klachten als ongegrond of niet-ontvankelijk beoordeeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen, die de beroepen van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van noodzakelijke kosten in de zin van de Participatiewet (PW). Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de uitvoering van de PW gedecentraliseerd is en gemeenten verschillende beleidskeuzes kunnen maken. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken.