Uitspraak
21.4223 AW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 2 september 2021. Verzoeker, vertegenwoordigd door M.J. van Broekhoven, had het verzoek ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing over zijn smartengelduitkering, die was vastgesteld op € 164.300,- op basis van zijn arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De Raad had eerder de beslissing van de korpschef van politie vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.
Verzoeker stelde nieuwe feiten en omstandigheden aan de orde, waaronder de toevoeging van artikel 54b aan het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en een brief van de Belastingdienst. De Raad oordeelde echter dat deze nieuwe feiten niet voldeden aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden en die de indiener niet bekend waren.
De Raad concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding gaven voor herziening. De wijzigingen in de regelgeving en de inhoud van de brief van de Belastingdienst waren niet relevant voor de eerdere uitspraak. De Raad wees het verzoek om herziening af, met de overweging dat verzoeker in feite een hernieuwde discussie over de zaak wilde voeren, wat niet mogelijk is binnen het kader van herziening. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van griffier L.C. van Bentum.