ECLI:NL:CRVB:2022:1955
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van niet-verzekerd zijn voor de Wet WIA en voorwaarden voor arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar het Uwv stelde dat hij op de relevante datum niet verzekerd was voor de Wet WIA, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam was bij de stichting waar hij claimde te hebben gewerkt. De Raad benadrukte dat er geen documenten waren ingediend die de rechtsverhouding tussen appellant en de stichting konden verduidelijken, en dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant niet verzekerd was voor de WAO. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, met de opmerking dat er geen bewijs was voor de vereiste wachttijd van 52 weken arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.