Uitspraak
21.2069 WIA
OVERWEGINGEN
22 augustus 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een (gewijzigde) Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juni 2016 en een rapport van 1 augustus 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 13,2%. De datum met ingang waarvan de uitkering is beëindigd is in bezwaar gewijzigd van 11 mei 2016 naar 2 oktober 2016, omdat in bezwaar deels nieuwe functies zijn geselecteerd en na aanzegging daarvan een nieuwe uitlooptermijn moest worden gehanteerd.
1 februari 2018. Volgens de verzekeringsarts is achteraf gebleken dat er op de beëindigingsdatum van de uitkering, 2 oktober 2016, extra beperkingen waren. Deze beperkingen heeft hij verwerkt in een FML van 10 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft de in de in 1.3 bedoelde bezwaarfase voor appellante geselecteerde functies ook met inachtneming van de FML van 10 december 2018 geschikt geacht.
24 augustus 2016 en de uitspraak van de rechtbank van 23 maart 2017 heeft het Uwv de in 1.7 genoemde rapporten en de FML van 19 december 2019 ingebracht. Daaraan heeft het Uwv een rapport toegevoegd van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
24 augustus 2016 alsnog voorzien geacht van een voldoende medische en arbeidskundige motivering (uitspraak van de Raad van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3348).
WIA-uitkering toe te kennen.
WGA-uitkering en terecht heeft geweigerd aan appellante met ingang van deze data een
WIA-uitkering toe te kennen.
2 oktober 2016. Met de knieklachten heeft appellante zich voor het eerst bij de huisarts gemeld op 26 januari 2017. Deze klachten komen volgens de verzekeringsarts voort uit een nieuwe ziekteoorzaak, namelijk beginnende artrose van de rechterknie. Uit een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 april 2020 volgt dat de voetklachten werden veroorzaakt door een ontsteking van de peesplaat van de voet (fasciitis plantaris) en dat appellante daar steunzolen voor kreeg. Dit komt overeen met de informatie van de huisarts. Appellante wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat de voetklachten en de knieklachten als een geheel moeten worden gezien en/of dat hier sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Ten aanzien van de pijnklachten in de rechterarm en schouder heeft de verzekeringsarts overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om voor deze chronische klachten, die geen neurologische of orthopedische oorzaak hebben, verdergaande beperkingen aan te nemen. Ook voor de overige klachten heeft de verzekeringsarts genoegzaam gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om forsere beperkingen aan te nemen. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de voor haar in de FML van 19 december 2019 vastgestelde belastbaarheid. Evenmin heeft appellante medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan het standpunt dat haar beperkingen per 10 oktober 2016 en per 21 oktober 2016 niet anders waren dan per 2 oktober 2016.