Uitspraak
17.3561 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Centrale Raad van Beroep
Op 23 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante werd bevestigd. Appellante had zich in 2008 ziek gemeld en ontving vanaf 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een loonaanvullingsuitkering. In 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 2 oktober 2016. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische informatie adequaat was meegenomen in de beoordeling.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en dat er geen urenbeperking was meegenomen. Het Uwv verwees naar rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen die de eerdere conclusies bevestigden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,-.