ECLI:NL:CRVB:2022:1934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
19/5326 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand woonkostentoeslag; geen bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag, welke was afgewezen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die hem verhinderden om verdere inspanningen te verrichten om zijn woonlasten te verlagen. De appellant had gedurende een periode van 37 maanden woonkostentoeslag ontvangen, maar had geen adequate maatregelen getroffen om zijn woning te verkopen of goedkopere woonruimte te vinden. De Raad concludeerde dat de woonlasten van de appellant niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt die voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank had eerder het besluit van het dagelijks bestuur vernietigd, maar de Raad bevestigde in hoger beroep dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De uitspraak benadrukt dat het bijstandverlenend orgaan geen beoordelingsvrijheid heeft bij de vaststelling van noodzakelijke kosten van het bestaan en dat de bestuursrechter zich een eigen oordeel moet vormen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 5326 PW

Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 november 2019, 18/8268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft mr. J. Sprakel zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2022. Namens appellant is verschenen mr. Sprakel. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woonde in de periode waar het hier om gaat in een woning die zijn eigendom was. Hij heeft over de perioden van 1 april 2015 tot 1 oktober 2015, van 1 oktober 2015 tot 1 april 2016 en van 1 april 2016 tot en met juni 2016 op grond van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag ontvangen. Appellant heeft vanaf 1 juli 2016 een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en periodieke bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag ontvangen. Bij besluit van 21 maart 2018 heeft het dagelijks bestuur de Bbz-uitkering en de woonkostentoeslag met ingang van 1 mei 2018 beëindigd.
1.2.
Op 6 april 2018 heeft appellant opnieuw bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 15 mei 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 december 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur die aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant gelet op zijn geringe inkomsten onvoldoende proactief heeft gehandeld met betrekking tot zijn woonlasten, wat wel van hem kon worden gevergd. Hij heeft niet aangetoond maatregelen te hebben getroffen om zijn woning te verkopen. Appellant heeft vanaf 2014 een uitkering voor de kosten van levensonderhoud en hij heeft zich pas op 7 april 2016 ingeschreven bij [website] voor een sociale huurwoning, terwijl algemeen bekend is dat een wachtlijst voor een sociale huurwoning lang kan zijn. Verder is de maximale termijn voor een woonkostentoeslag ruimschoots overschreden. De maximale termijn is volgens artikel 8 van de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand ISD Bollenstreek (beleidsregels) namelijk zes maanden, welke termijn één keer kan worden verlengd met zes maanden. Appellant heeft gedurende de periode waarin hij een uitkering op grond van de PW ontving, al over 15 maanden woonkostentoeslag ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat het dagelijks bestuur appellant ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn bezwaarschrift op een hoorzitting mondeling toe te lichten. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de woonkosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn en dat hij daarom recht heeft op bijzondere bijstand daarvoor.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan komt het bijstandverlenend orgaan, gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de PW, geen beoordelingsvrijheid toe. De bestuursrechter moet zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel vormen en is niet gebonden aan het beleid van het bijstandverlenend orgaan.
4.4.
De voor rekening van appellant komende woonlasten zijn niet aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 van de PW.
4.5.1.
Woonkosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Alleen als die woonkosten in een individuele situatie door bijzondere omstandigheden uitstijgen boven wat als algemeen noodzakelijk is aan te merken of die kosten door bijzondere omstandigheden niet uit het inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan kan daarvoor bijzondere bijstand worden verleend. Recht op bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag kan dus bestaan als een betrokkene door bijzondere omstandigheden hogere woonkosten heeft dan wat past bij het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Een dergelijke omstandigheid kan erin bestaan dat de betrokkene verkeert in een overgangsfase na een inkomensterugval. Dan kan woonkostentoeslag gedurende een beperkte periode wordt verstrekt om hem in staat te stellen om de woonkosten in overeenstemming te brengen met het inkomen.
4.5.2.
Appellant heeft vanaf april 2015, de maand waarin hij voor het eerst de woonkostentoeslag heeft ontvangen, tot in ieder geval de aanvraag van 6 april 2018 geen aantoonbare inspanning verricht om goedkopere woonruimte te vinden, behoudens de inschrijving op de wachtlijst voor een sociale huurwoning bij [website] in 2016. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat vanwege bijzondere omstandigheden verdere inspanningen in een periode van de 37 maanden waarover hij woonkostentoeslag ontving in redelijkheid niet van hem konden worden gevergd. Hieruit volgt dat het bestuur op goede gronden heeft aangenomen dat de voor appellant te hoge woonkosten niet meer voortvloeiden uit de bijzondere omstandigheid dat hij zijn woonsituatie nog niet had kunnen aanpassen aan zijn inkomen. Wat appellant daarover verder naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel. Appellant heeft weliswaar gesteld dat het dagelijks bestuur executoriaal beslag heeft gelegd op zijn woning waardoor verkoop onmogelijk was, maar van beslag op de woning was in het jaar 2018 en de jaren daarvoor geen sprake. Verder heeft appellant erop gewezen dat zijn huis ‘onder water’ staat, zodat de verkoop een restschuld oplevert. Nog daargelaten wat van deze niet met gegevens onderbouwde stelling zij, dit is geen omstandigheid waardoor verkoop niet van hem kon worden gevergd. (Vergelijk de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:291, rechtsoverweging 4.5.3). Ter zitting is namens appellant ook naar voren gebracht dat hij geen alternatief had en een kwetsbare gezondheid heeft, maar die stellingen zijn niet onderbouwd. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het hem niet duidelijk was dat de woonkostentoeslag op enig moment zou eindigen. Ook deze stelling leidt niet tot het oordeel dat de te hoge woonkosten van appellant voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Uit het in 4.5.1 omschreven karakter vloeit al voort dat de woonkostentoeslag beperkt is in tijd. Dat dit appellant niet duidelijk was, betekent niet dat hij om die reden toch recht had op de door hem op 6 april 2018 gevraagde woonkostentoeslag.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.E. Eikelenboom