ECLI:NL:CRVB:2022:1922
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker inzake Wajong-uitkering en beslaglegging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. Verzoeker, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong), had hoger beroep ingesteld tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet tijdig had gereageerd op een brief van het Uwv, waardoor het onderzoek zonder zitting kon worden gesloten.
Daarnaast had verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin beslag was gelegd op zijn Wajong-uitkering. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, met de overweging dat bezwaren tegen een gelegd beslag voorgelegd moeten worden aan de civiele rechter. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de oordelen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv binnen het kader van het beslag was gebleven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen beletselen waren om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en bevestigde de aangevallen uitspraken. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, omdat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening.