Uitspraak
21 2154 ZW
27 mei 2021, 20/3630 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
mr. J.M. Breevoort.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had zijn uitkering beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie en beperkingen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen onvolledig beeld was van de medische situatie van appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voegde hij nieuwe medische informatie toe. De Raad beoordeelde de ingebrachte stukken en concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de FML van 17 april 2020 correct was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de medische en arbeidskundige gronden die appellant aanvoerde in hoger beroep in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten en dat deze niet voldoende waren om de eerdere conclusies te weerleggen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid van functies.