ECLI:NL:CRVB:2007:BC1691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7045 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 4 november 2005 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die per 5 november 2003 was ingetrokken op basis van een geconstateerde arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Het Uwv had eerder, op 23 oktober 2003, besloten dat appellante niet langer recht had op de uitkering, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.

In hoger beroep heeft appellante de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder haar beroep op artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad oordeelt dat de in dit artikel bedoelde kenmerken niet kunnen worden aangemerkt als redenen om de geselecteerde functies niet passend te verklaren, omdat deze al in de medische beoordeling zijn meegenomen.

De Raad concludeert dat de door het Uwv geselecteerde functies, ondanks de medische beperkingen van appellante, binnen haar vastgestelde belastbaarheid blijven. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 16 november 2004 heeft ingetrokken, omdat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/7045 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 november 2005, 04/3277 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Broens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 5 november 2003 ingetrokken, omdat appellante per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 november 2004 (bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 5 november 2003 ongewijzigd blijft vastgesteld op 80% of meer en dat de WAO-uitkering van appellante per 16 november 2004 wordt ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep - op de in de uitspraak opgenomen overwegingen - ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen door haar in beroep naar voren is gebracht, de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betwist.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daartoe in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen.
Ook de Raad ziet in de beschikbare informatie noch in hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd, aanleiding om te oordelen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 16 november 2004, zoals is neergelegd in de - mede naar aanleiding van het door de psychiater drs. J. IJsselstein op 20 juli 2004 over appellante uitgebrachte expertiserapport - aangepaste (K)FML van 10 augustus 2004, door de bezwaarverzekeringsarts onjuist is vastgesteld. In haar zorgvuldig tot stand gekomen en concludente rapporten van 29 maart 2004, 10 augustus 2004 en 27 oktober 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts verslag gedaan van een volledige heroverweging van de door de primaire arts in aanmerking genomen beperkingen van appellante.
Wat betreft de arbeidskundige kant overweegt de Raad als volgt.
Na de aanpassing van de FML is het bestreden besluit gebaseerd op de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC 111172), meubelstoffeerder, woningstoffeerder (SBC 272030), schilder, spuiter (SBC 262170).
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv in de rapporten van 3 september 2004 en 27 oktober 2004 afdoende gemotiveerd dat, ondanks de vele medische beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML, de totale belasting in deze functies blijft binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
De Raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in het geval van appellante op het Uwv een verdergaande plicht rust om de passendheid van de functies waarop de schatting berust te motiveren. Niet gebleken is immers dat de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv bij de beoordeling van de passendheid van de functies de samenhang tussen de vastgestelde beperkingen uit het oog heeft verloren.
Ook in hoger beroep heeft appellante een beroep gedaan op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Door de hoeveelheid beperkingen ten aanzien van het sociaal en persoonlijk functioneren van appellante is tewerkstelling op de reguliere arbeidsmarkt niet realistisch.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
In vaste rechtspraak van de Raad (vgl. LJN: BA1633) ligt besloten dat de in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bedoelde kenmerken op grond waarvan van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen betrekking hebben op andere aspecten dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht. Nu bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht rekening is gehouden met het totaal van vastgestelde medische beperkingen van appellante ten aanzien van haar persoonlijk en sociaal functioneren, kunnen deze beperkingen rechtens niet tevens worden aangemerkt als kenmerken bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit.
Uitgaande van de juistheid van de FML leidt vergelijking van het in deze functies te verdienen loon met het voor appellante vastgestelde maatmaninkomen tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%, zodat moet worden geconcludeerd dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 16 november 2004 heeft ingetrokken.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Gunter.
JL