In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die op 17 januari 2010 uitviel door heupklachten en later ook psychische klachten ontwikkelde. Appellant had aanvankelijk recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 17 december 2014. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. Psychiater dr. M.J.A. Tijssen concludeerde dat appellant op de beoordelingsdatum PTSS, een depressieve stoornis en een angststoornis had. De verzekeringsarts Greveling-Fockens voegde een beperking voor het verdelen van de aandacht toe aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), maar concludeerde dat appellant nog steeds in staat was om bepaalde werkzaamheden te verrichten. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de WIA-uitkering terecht had vastgesteld, en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellant geschikt waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De totale kosten van rechtsbijstand werden vastgesteld op € 4.174,50, en het Uwv moest ook het griffierecht van € 169,- vergoeden.