ECLI:NL:CRVB:2022:1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
18/4792 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep door het bestuursorgaan en veroordeling tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het Uwv had hoger beroep ingesteld, maar trok dit later in. Betrokkene, een B.V. en werkneemster, verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met ruim een jaar en zes maanden is overschreden, wat aanleiding gaf tot schadevergoeding. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten en de Staat der Nederlanden tot betaling van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding aan betrokkene. Daarnaast is de Staat veroordeeld tot betaling van € 379,50 aan proceskosten van betrokkene in verband met het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

18 4792 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:88 en 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2018, 17/3400 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] B.V. te [vestigingsplaats] (betrokkene)
[werkneemster] (werkneemster)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 17 augustus 2022

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft het hoger beroep ingetrokken.
Betrokkene heeft verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van de schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een verweerschrift).
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 16 februari 2017 tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure ruim vijf jaar en zes maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van betrokkene zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim een jaar en zes maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2.000,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot de beslissing op bezwaar van 4 mei 2017 minder dan drie maanden geduurd. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 7 juni 2017 tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en zes maanden verstreken. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene tot een bedrag van € 2.000,-.
In verband met het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van betrokkene ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 379,50 (1 punt met wegingsfactor van 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 759,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 379,50 (minister van Justitie en Veiligheid);
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot een betaling aan betrokkene van vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.D.F. de Moor