BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 november 2020 voor zover dat inhoudt dat appellante niet op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet (PW) is vrijgesteld van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW;
- draagt het college op binnen zes weken na de datum van verzending van dit proces-verbaal een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 13 februari 2020 met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dat besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van totaal
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft bij besluit van 1 november 2019 aan appellante bijstand toegekend op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij heeft het college haar gewezen op de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt op de grond dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 9, vijfde lid, van de PW.
2. Appellante heeft op dezelfde grond het college op 12 november 2019 verzocht om haar een volledige en duurzame vrijstelling te verlenen van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW. Het college heeft appellante aangemeld voor een psychische diagnose bij Indigo, Afdeling Arbeidshulpverlening. Op 3 december 2019 heeft een arbeidshulpverlener, tevens sociaal psychiatrisch verpleegkundige, van Indigo met appellante gesproken en haar psychisch onderzocht. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een ‘Psychologisch Participatie Advies’ (rapportage 1).
3. Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het college appellante met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de PW ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en c, van de PW voor de periode van 5 december 2019 tot en met 4 december 2021. Het verzoek van appellante om vrijstelling van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de PW heeft het college daarmee afgewezen.
4. Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2019 gegrond verklaard, in die zin dat appellante tijdelijk niet hoeft te voldoen aan de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot tegenprestatie. Het college heeft haar daarvan ontheffing verleend overeenkomstig het besluit van 13 februari 2020. Volgens het college is artikel 9, vijfde lid, van de PW niet van toepassing op appellante omdat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Voor zover het bezwaar daarop ziet heeft het college dit ongegrond verklaard.
5. Appellante heeft tegen het besluit van 3 maart 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 16 oktober 2020 geoordeeld dat rapportage 1 geen deugdelijke onderbouwing geeft voor het standpunt waarop dat besluit berust, namelijk dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het gebrek van dat besluit te herstellen.
6. Het college heeft appellante opnieuw aangemeld voor een psychische diagnose door Indigo. Zij is op 30 oktober 2020 onderzocht door een arbeidshulpverlener, tevens arts met het specialisme ‘maatschappij en gezondheid’, van Indigo. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage ‘Werk & Inkomen -Psychische diagnose’ van 30 oktober 2020 (rapportage 2).
7. Het college heeft bij besluit van 20 november 2020 (bestreden besluit) het besluit van 3 maart 2020 ingetrokken voor zover het gaat over de periode waarvoor de ontheffing is verleend en de ontheffing verleend voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van het bestreden besluit. Hierbij heeft het college zich opnieuw op het standpunt gesteld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 Wet WIA, zodat appellante niet op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW is vrijgesteld van de arbeids- en re-integratieverplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
8. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
9. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard en geen griffierecht heeft toegekend. Appellante heeft zich, voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de arts van Indigo niet kunnen worden aangemerkt als ter zake kundig voor de uitvoering van de psychische diagnose bij appellante. Zij zijn geen geregistreerde verzekeringsartsen die op grond van artikel 4 van de Wet WIA een medisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek kunnen doen naar de psychische belastbaarheid van appellante en zij kunnen ook geen inschatting geven van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsmogelijkheden bij appellante.
10. Ter zitting heeft het college zich niet langer verzet tegen dit standpunt van appellante. Partijen zijn het er dan ook over eens dat, gelet op de situatie van appellante, de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA had moeten worden onderbouwd met een op een verzekeringskundig onderzoek gebaseerd advies van een verzekeringsarts, eventueel aangevuld met een op een arbeidskundig onderzoek gebaseerd advies van een arbeidsdeskundige. Vaststaat dat dit niet is gebeurd.
11. Zoals niet langer in geschil is, berust het bestreden besluit dus op een onzorgvuldig onderzoek en mist het een draagkrachtige motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover appellante daarbij niet is vrijgesteld van de arbeids- en re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de PW, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. In deze zaak kan het geschil niet definitief worden beslecht. Het college heeft meegedeeld dat een verzekeringsgeneeskundig advies als bedoeld onder 10 alsnog zal worden aangevraagd en dat het onderzoek daarvoor naar verwachting op korte termijn kan plaatsvinden. Het college zal met inachtneming van de resultaten daarvan een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar tegen het besluit van 13 februari 2020. Zoals uitdrukkelijk met partijen ter zitting is besproken, bestaat met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
13. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, blijft, nu het bestreden besluit alleen gedeeltelijk wordt vernietigd, de verleende ontheffing in stand zolang niet vast staat dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en zal het college appellante tot 20 november 2025 niet oproepen voor arbeids- en re-integratiedoeleinden.
14. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van de appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Ook bestaat aanleiding om te bepalen dat het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.E. Eikelenboom (getekend) F. Hoogendijk