ECLI:NL:CRVB:2022:1845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20/3770 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en beoordeling van lening voor levensonderhoud

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had zijn bijstand zien intrekken en beëindigen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Dit gebeurde op basis van de schending van de inlichtingenverplichting, omdat appellant geen melding had gemaakt van zijn verkoopactiviteiten op Marktplaats. Na de intrekking heeft appellant op 6 december 2018 een aanvraag om bijstand ingediend, die door het college werd gehonoreerd met ingang van 1 januari 2019, omdat appellant in december 2018 geacht werd over voldoende inkomsten te beschikken.

De appellant betwistte echter dat een bijschrijving van € 1.000,- van zijn moeder, die als lening was aangeduid, als middel moest worden aangemerkt. Tijdens de zitting heeft het college zijn standpunt herzien en erkend dat de bijschrijving als lening voor levensonderhoud moet worden beschouwd. De Raad heeft geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn voor het toekennen van bijstand vanaf de aanvraagdatum, 6 december 2018. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het bestreden besluit van het college herroepen, waardoor de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 6 december 2018 wordt toegekend.

Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente en de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.036,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 augustus 2022.

Uitspraak

20 3770 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 oktober 2020, 19/4812 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (college)
Datum uitspraak: 9 augustus 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Jokhan een nadere reactie en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 20/1817 plaatsgevonden op 28 juni 2022. Appellant en mr. Jokhan, daartoe opgeroepen, hebben via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college, eveneens daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. de Roos. In de zaak 20/1817 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Het college heeft de bijstand van appellant vanaf 21 maart 2018 ingetrokken en per 5 december 2018 beëindigd op de grond dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door van zijn verkoopactiviteiten op Marktplaats geen melding te maken. Bij uitspraak van heden in zaak 20/1817 is dit besluit in stand gebleven.
1.3.
Op 6 december 2018 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend.
1.4.
Bij besluit van 25 januari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 september 2019 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier van belang, bijstand toegekend met ingang van 1 januari 2019. Het college heeft tot deze ingangsdatum besloten omdat appellant in december 2018 geacht wordt over voldoende inkomsten te hebben beschikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij heeft op 20 december 2018 een bijschrijving van € 1.000,- ontvangen van zijn moeder, onder de vermelding ‘lening’.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de lening van € 1.000,- die hij van zijn moeder had ontvangen ten onrechte als middel in aanmerking is genomen. De bijstand had per 6 december 2018 moeten worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft het college zich naar aanleiding van vragen van de Raad op het nadere standpunt gesteld dat de bijschrijving door de moeder, gedaan in een periode waarin appellant geen bijstand of andere inkomsten ontving, moet worden aangemerkt als een lening voor levensonderhoud en dat deze bijschrijving daarom ten onrechte is aangemerkt als een middel. Volgens het college zijn er geen belemmeringen voor het toekennen van bijstand vanaf
6 december 2018, de aanvraagdatum.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover het de ingangsdatum van de toegekende bijstand betreft. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 25 januari 2019 in zoverre te herroepen en te bepalen dat aan appellant vanaf 6 december 2018 bijstand wordt toegekend naar de voor hem geldende norm.
5. Het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen bijstand komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Bij het bestreden besluit heeft het college de kosten van de bezwaarfase al vergoed aan appellant. Daarom komen alleen de kosten voor beroep en hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De kosten in beroep worden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; € 759,- per punt). De kosten in hoger beroep worden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; € 759,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. In totaal bedraagt de proceskostenveroordeling € 3.036,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 september 2019 voor zover het de ingangsdatum van de toegekende bijstand betreft;
  • herroept het besluit van 25 januari 2019 in zoverre en bepaalt dat aan appellant met ingang van 6 december 2018 bijstand wordt toegekend naar de voor hem geldende norm;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 24 september 2019;
  • veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 5 vermeld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.036,-
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2022.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.E. Eikelenboom