ECLI:NL:CRVB:2022:1835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/1506 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in Turkije woont. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij hij met ingang van 4 november 2019 37,48% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit percentage werd in beroep door het Uwv aangepast naar 37,40%, maar de datum van inwerkingtreding van dit nieuwe percentage bleef 1 december 2021. De rechtbank Amsterdam had het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De appellant meldde zich tussentijds met toegenomen klachten en werd met ingang van 1 december 2021 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Dit betekende dat er voor de periode die thans in geding was, geen financiële gevolgen waren voor de hoogte van zijn uitkering. Tijdens de zitting op 10 augustus 2022, waar geen van de partijen aanwezig was, werd de appellant in de gelegenheid gesteld om toe te lichten welke andere belangen er nog zouden kunnen zijn bij een beoordeling van het bestreden besluit. Deze nadere toelichting werd echter niet verstrekt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, aangezien het resultaat dat de appellant met het hoger beroep nastreefde, niet daadwerkelijk kon worden bereikt. De Raad verwees naar vaste rechtspraak waarin is neergelegd dat procesbelang niet kan worden ontleend aan de mogelijkheid om griffierecht of proceskostenvergoeding te verkrijgen. Gezien het gebrek aan procesbelang werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of tot vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

21/1506 WIA-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2021, 20/3458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 augustus 2022
Zitting heeft: H.G. Rottier
Griffier: K.M. Geerman
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022. Geen van de partijen is ter zitting verschijnen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarbij hij met ingang van
4 november 2019 37,48% arbeidsongeschikt wordt geacht. In beroep heeft het Uwv dat percentage aangepast naar 37,40%. Gehandhaafd is de datum van inwerkingtreding van dat nieuwe percentage. Die datum is bepaald op 1 december 2021. Tot die tijd blijft zijn
WIA-uitkering ongewijzigd. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is het hoger beroep gericht.
Appellant heeft zich tussentijds gemeld met toegenomen klachten. Als gevolg daarvan is hij met ingang van 1 december 2021 in aanmerking is gebracht van een WIA-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat er voor appellant voor de periode die thans in geding is, geen financiële gevolgen zijn wat betreft de hoogte van zijn uitkering. Appellant is in de gelegenheid gesteld om toe te lichten welke andere belangen er nog zouden kunnen zijn bij een beoordeling van het bestreden besluit. Die nadere toelichting is niet verstrekt.
In vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld zijn uitspraak van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208, is neergelegd dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
Vaste rechtspraak is verder dat het procesbelang in ieder geval niet ontleend kan worden aan de mogelijkheid om griffierecht- of proceskostenvergoeding te verkrijgen nu een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit voor een veroordeling tot vergoeding van griffierecht of proceskosten geen wettelijke voorwaarde is, zie de uitspraak van de Raad van 27 mei 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6963.
Dat betekent dat appellant geen procesbelang heeft.
Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten of tot een vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) K.M. Geerman (getekend) H.G. Rottier