Uitspraak
20 1358 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die een WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante had eerder een WGA-uitkering gekregen, maar meldde in 2018 dat haar gezondheid was verslechterd. Na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,20%, wat later werd aangepast naar 60,42% na bezwaar. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het besluit deugdelijke was en dat de functionele mogelijkheden van appellante correct waren vastgesteld. De Raad verwierp de stelling van appellante dat zij als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid een ander (hoger) loon zou hebben kunnen verdienen dan het laatstgenoten loon als stewardess. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er met een redelijke mate van zekerheid vaststond dat zij een hoger loon zou hebben genoten.
Daarnaast werd vastgesteld dat de daggelden en crewkosten die appellante ontving, onbelaste onkostenvergoedingen waren en dus niet als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de juiste toepassing van de wetgeving omtrent arbeidsongeschiktheid.